Parameterbeschrijving
1.
Parameter 1-30 Statorweerstand (Rs).
2.
Parameter 1-31 Rotorweerstand (Rr).
3.
Parameter 1-33 Statorlek-reactantie (X1).
4.
Parameter 1-34 Rotorlekreactantie (X2).
3
3
5.
Parameter 1-35 Hoofdreactantie (Xh).
6.
Parameter 1-36 Ijzerverliesweerstand (Rfe).
Toepassingsspecifieke aanpassing bij gebruik van VVC
+
VVC
is de meest robuuste regelmodus. Deze biedt in de
meeste situaties optimale prestaties zonder verdere
aanpassingen. Voer een volledige AMA uit voor de beste
prestaties.
Toepassingsspecifieke aanpassing bij gebruik van de
fluxmodus
Het fluxbesturingsprincipe is de regelmodus bij uitstek
voor optimale asprestaties in dynamische toepassingen.
Voer een AMA uit, aangezien deze regelmodus
nauwkeurige motorgegevens vereist. Afhankelijk van de
toepassing kunnen verdere aanpassingen noodzakelijk zijn.
Zie Tabel 3.3 voor toepassingsspecifieke aanbevelingen.
Toepassing
Toepassingen met lage
massatraagheid
Toepassingen met hoge
massatraagheid
Hoge belasting bij laag
toerental
Toepassingen zonder
belasting
40
®
VLT
AutomationDrive FC 301/302
Instellingen
Handhaaf de berekende waarden.
Parameter 1-66 Min. stroom bij lage
snelh..
Verhoog de stroom tot een waarde
tussen de standaardwaarde en de
maximumwaarde, afhankelijk van de
toepassing.
Stel de relevante aan- en uitloop-
tijden voor de toepassing in. Een te
snelle aanloop veroorzaakt
overstroom of overkoppel. Een te
snelle uitloop veroorzaakt een
uitschakeling (trip) wegens
overspanning.
Parameter 1-66 Min. stroom bij lage
snelh..
Verhoog de stroom tot een waarde
tussen de standaardwaarde en de
maximumwaarde, afhankelijk van de
toepassing.
Wijzig parameter 1-18 Min. Current at
No Load voor een soepelere
motorwerking, door koppelrimpels
en trillingen te beperken.
Danfoss A/S © 08/2016 Alle rechten voorbehouden.
Toepassing
Alleen besturingsprincipe
Flux sensorvrij
+
.
Tabel 3.3 Aanbevelingen voor diverse fluxtoepassingen
3.2.4 Setup PM-motor
LET OP
Geldt alleen voor FC 302.
Deze sectie beschrijft het configureren van een PM-motor.
Stappen voor eerste programmering
Activeer het gebruik van een PM-motor door
parameter 1-10 Motorconstructie in te stellen op [1] PM,
niet-uitspr. SPM.
De motorgegevens programmeren
Nadat u een PM-motor hebt geselecteerd, zijn de PM-
motorgerelateerde parameters in parametergroep 1-2*
Motordata, 1-3* Geav. Motordata en 1-4* Geav. Motordata II
beschikbaar.
De benodigde gegevens zijn te vinden op het motortype-
plaatje en op het motordatablad.
Programmeer de volgende parameters in de aangegeven
volgorde:
1.
Parameter 1-24 Motorstroom.
2.
Parameter 1-25 Nom. motorsnelheid.
3.
Parameter 1-26 Cont. nom. motorkoppel.
4.
Parameter 1-39 Motorpolen.
Instellingen
Stel parameter 1-53 Model
versch.frequentie in.
Voorbeeld 1: als de motor oscilleert
bij 5 Hz en dynamische prestaties
zijn vereist bij 15 Hz, stelt u
parameter 1-53 Model
versch.frequentie in op 10 Hz.
Voorbeeld 2: als de toepassing werkt
met dynamische belastingverande-
ringen bij lage toerentallen, moet u
parameter 1-53 Model
versch.frequentie verlagen. Observeer
het gedrag van de motor om er
zeker van te zijn dat de modelver-
schuivingsfrequentie niet te veel
wordt verlaagd. Symptomen van
ongewenste modelverschuivingsfre-
quentie zijn oscillaties of
uitschakeling (trip) van de frequen-
tieregelaar.
MG33MM10