Programmeren
[Reset]
Dient om de frequentieregelaar te resetten na een alarm
2
2
(trip). De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0]
Uitgesch. via parameter 0-43 [Reset]-toets op LCP.
De parametersnelkoppeling kan worden uitgevoerd door
de [Main Menu]-toets gedurende 3 s ingedrukt te houden.
De parametersnelkoppeling biedt directe toegang tot elke
mogelijke parameter.
2.1.2 Snel overzetten van
parameterinstellingen naar andere
frequentieregelaars
Wanneer de setup van een frequentieregelaar voltooid is,
kunt u de gegevens opslaan in het LCP of op een pc met
behulp van MCT 10 setupsoftware.
Status
On
Warn.
Alarm
Hand
on
Afbeelding 2.9 LCP
Gegevens opslaan in het LCP
LET OP
Stop de motor vóór u deze handeling uitvoert.
Gegevens opslaan in het LCP:
Ga naar parameter 0-50 LCP kopiëren.
1.
2.
Druk op de [OK]-toets.
3.
Selecteer [1] Alles naar LCP.
4.
Druk op de [OK]-toets.
Alle parameterinstellingen worden nu opgeslagen in het
LCP, wat wordt aangegeven via de voortgangsbalk. Druk
op [OK] als 100% is bereikt.
16
®
VLT
Alarm
Quick
Main
Log
Menu
Menu
OK
Auto
O
Reset
on
Danfoss A/S © 08/2016 Alle rechten voorbehouden.
AutomationDrive FC 301/302
Sluit het LCP aan op een andere frequentieregelaar en
kopieer de parameterinstellingen ook naar die frequentie-
regelaar.
Gegevens overzetten van LCP naar frequentieregelaar
LET OP
Stop de motor vóór u deze handeling uitvoert.
De gegevens overzetten van het LCP naar de frequentiere-
gelaar:
1.
Ga naar parameter 0-50 LCP kopiëren.
2.
Druk op de [OK]-toets.
3.
Selecteer [2] Alles vanaf LCP.
4.
Druk op de [OK]-toets.
De parameterinstellingen die in het LCP zijn opgeslagen,
worden nu gekopieerd naar de frequentieregelaar, wat
wordt aangegeven via de voortgangsbalk. Druk op [OK] als
100% is bereikt.
2.1.3 Displaymodus
Bij normaal bedrijf kunnen permanent maximaal 5
verschillende bedrijfsvariabelen worden aangegeven in het
middelste gedeelte: 1.1, 1.2 en 1.3, en tevens 2 en 3.
2.1.4 Displaymodus – Uitleesstatus
selecteren
Overschakelen tussen de drie 3 statusuitleesschermen is
mogelijk door op [Status] te drukken.
In elk statusscherm worden de bedrijfsvariabelen met een
andere opmaak weergegeven; zie verderop in deze sectie.
Tabel 2.1 toont de metingen die u kunt koppelen aan elk
van de bedrijfsvariabelen. Als er opties zijn geïnstalleerd,
zijn er aanvullende metingen beschikbaar.
Definieer de koppelingen via
•
Parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein.
•
Parameter 0-21 Displayregel 1.2 klein.
•
Parameter 0-22 Displayregel 1.3 klein.
•
Parameter 0-23 Displayregel 2 groot.
•
Parameter 0-24 Displayregel 3 groot.
Elke uitleesparameter die is geselecteerd in
parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein tot
parameter 0-24 Displayregel 3 groot, wordt gekenmerkt door
een eigen schaal en aantal cijfers achter een eventueel
decimaalteken. Hoe hoger de numerieke waarde van een
parameter, hoe lager het aantal cijfers dat achter het
decimaalteken wordt weergegeven.
Voorbeeld: stroomuitlezing 5,25 A, 15,2 A, 105 A.
MG33MM10