5. Overige aandachtspunten
®
Handboek – MOVIDRIVE
CAN-interfaces van de MOVIDRIVE
Overige apparaatfuncties via de CAN-interfaces
A. Als de interne synchroonloop via SBus uitgevoerd wordt, moeten alle (op 1 C na),
op deze SBus aangesloten apparaten naar hetzelfde synchronisatietelegram
(zie 1 B) gesynchroniseerd zijn.
De volgende apparaten kunnen niet gesynchroniseerd worden en mogen daarom
niet aangesloten worden:
– Optie UFx als veldbus- of diagnose-interface
– Diagnose-pc met MOVITOOLS
®
– MOVITRAC
B. Afhankelijk van de baudrate van de SBus is het aantal telegrammen beperkt:
– Baudrate 1 MBaud: synchronisatie + 4 telegrammen
– Baudrate 500 kBaud: synchronisatie + 2 telegrammen
– Bij 250 en 125 kBaud is geen synchronisatie mogelijk
Individuele gevallen die deze grenzen overschrijden, moeten nauwkeurig gecon-
troleerd worden.
C. Vooral bij de verdere data-uitwisseling tussen de slaves dient ervoor gezorgd te
worden dat de volledige, rekenkundige busbelasting niet groter is dan 70 %.
De formule voor de berekening van de busbelasting in bit per seconde luidt:
aantal telegrammen × bit per telegram × 1/cyclustijd
Voorbeeld: twee telegrammen à 100 bit in een cyclus van 1 ms = 200000 bit/s =
200 kBaud
In relatie tot de geselecteerde baudrate ontstaat de procentuele busbelasting.
Voorbeeld: 200 kBaud / 500 kBaud = 40% < 70%
D. Het objectnummer van de masterpositie dient op het synchronisatiebericht na het
kleinste, op de SBus voorkomende objectnummer te zijn, bijv. 1. Via het MOVI-
®
LINK
-profiel is als kleinste, op de SBus voorkomende objectnummer "8 × SBus-
adres + 3" gedefinieerd. Met SBus-adressen groter dan of gelijk aan 1 zijn er vol-
doende telegrammen met een hoge prioriteit voor de interne synchroonloop.
MDX60B/61B Communicatie en veldbusapparaatprofiel
®
®
MotionStudio via pc-CAN-interface
B
65
5