17.2
Uitgebreide instellingen voor beademing
17.2.1
Apneubeademing
Apneubeademing in de patiëntcategorieën Volwassen en Pediatrische patiënt
Om automatisch over te schakelen op volumegecontroleerde verplichte beademing
in het geval van een apneu
Als de patiënt wordt beademd met een volumegecontroleerde modus zonder de
functie AutoFlow, is ook de apneubeademing volumegecontroleerd zonder
AutoFlow. In alle andere gevallen is apneubeademing volumegecontroleerd met
AutoFlow.
Opdat het apparaat een apneu kan herkennen, moet de flowmeting werken en de
flowbewaking geactiveerd zijn.
Het apparaat herkent een apneu als er geen expiratoire flow is gemeten of als er
onvoldoende inspiratiegas is geleverd gedurende de ingestelde apneu-alarmtijd
Tapn. Als de apneubeademing is ingeschakeld, start het apparaat
volumegecontroleerde beademing in de beademingsmodus VC-SIMV met de
beademingsparameters RRapn en VTapn.
De inspiratietijd voor apneubeademing wordt bepaald aan de hand van de
ingestelde ademfrequentie tijdens apneubeademing RRapn en een vaste I:E-
verhouding van 1:2.
De patiënt kan spontaan ademen en de opgelegde beademingsslagen worden
gesynchroniseerd met de spontane ademhaling van de patiënt. De ademfrequentie
tijdens apneubeademing RRapn blijft constant.
Apneubeademing wordt beëindigd door op de knop Apneubeademing beëindigen
te tikken. Het apparaat blijft weer beademen in de vorige beademingsmodus.
Apneubeademing wordt ook beëindigd door de beademingsmodus of de extra
instellingen te veranderen, bijvoorbeeld PS.
|
Gebruiksaanwijzing
Paw
PEEP
Tapn
Flow
Evita V800 / V600 SW 2.n
Werkingsprincipe
RRapn
321