In bedrijf stellen
6.4.2
AutoBreath-functie controleren (indien geïnstalleerd)
Voer de onderstaande procedure uit om de AutoBreath-functie te controleren. Zie
Afb. 50.
1. Schakel de gasflow in met de aan-uitschakelaar (1).
2. Sluit het automatische beademingscircuit aan op de primaire patiëntuitgang (2).
3. Sluit de slang van het expiratieventiel aan op de poort van het expiratieventiel
(3).
4. Schakel het AutoBreath-beademingsapparaat voor baby's in met de aan-
uitschakelaar (4).
5. Controleer de beademingsfrequentie:
a. Stel met de regelaar RR (5) de beademingsfrequentie in op 18 ademhalingen
b. Tel het aantal ademhalingscycli gedurende 1 minuut. Houd 16 tot 20 cycli per
c. Schakel het AutoBreath-beademingsapparaat voor baby's uit met de aan-
6. Controleer de PEEP:
a. Sluit de patiëntaansluiting van het automatische beademingscircuit.
b. Stel met de regelaar PEEP (6) de PEEP in op de maximale waarde.
c. Stel met de regelaar Flow (7) voor de primaire patiëntuitgang de flow in op
d. Controleer of de meting op de luchtwegdrukmeter >1,4 kPa (14 cmH
e. Stel de regelaar PEEP (6) in op de minimale waarde.
f. Stel met de regelaar Flow (7) voor de primaire patiëntuitgang de flow in op
g. Controleer of de meting op de luchtwegdrukmeter <0,4 kPa (4 cmH
h. Schakel de gasflow uit.
Afb. 50
84
per minuut.
minuut aan.
uitschakelaar.
15 L/min.
10 L/min.
1
5
4
Aansluitingen en regelaars voor het controleren van de AutoBreath-
functie
|
Gebruiksaanwijzing
O) is.
2
O) is.
2
7
2
6
3
Babyroo TN300 SW 1.1n