Bediening
7.12.2
Reanimatie
7.12.2.1
Een noodbeademingsballon gebruiken
Voor het gebruik van een noodbeademingsballon (niet meegeleverd) voert u de
onderstaande procedure uit. Zie Afb. 83.
WAARSCHUWING
Risico op overdruk
Bij apparaten die zijn aangesloten op de hulpuitgang voor de patiënt en die geen
drukontlasting hebben, kan er meer druk naar de patiënt worden toegevoerd.
► Bij gebruik van de hulpuitgang voor de patiënt sluit u alleen open apparaten aan
waarbij overmatig gas kan ontsnappen (bijvoorbeeld via een overdrukventiel).
1. Sluit het gewenste apparaat aan op de hulpuitgang voor de patiënt (1).
2. Schakel de gasflow in met de aan-uitschakelaar (2).
3. Pas de regelaar O
reanimatiemodules die zijn uitgerust met een gasmixer).
4. Zet met de regelaar Flow (4) voor de hulpuitgang voor de patiënt de flow op de
gewenste instelling.
5. Sluit een masker of endotracheale tube aan op de noodbeademingsballon en
beadem de patiënt zoals is opgegeven in de gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
Afb. 83
130
(3) aan op de gewenste O
2
2
4
1
Aansluitingen en regelaars voor een noodbeademingsballon
-concentratie (alleen bij
2
3
|
Gebruiksaanwijzing
Babyroo TN300 SW 1.1n