Bediening
3. Hang de overkapping aan de bijbehorende steun (alleen DIN), bijvoorbeeld op
de standaardrail aan de achterkant van het apparaat.
Afb. 82
7.12
De reanimatiemodule bedienen (indien geïnstalleerd)
7.12.1
Veiligheidsinstructies
7.12.1.1
Onjuist gebruik van de reanimatiemodule
Onjuist gebruik van de reanimatiemodule kan leiden tot lichamelijk letsel en
beschadiging van apparatuur.
► De reanimatiemodule is uitsluitend bedoeld voor gebruik in
gezondheidsinstellingen en alleen getraind personeel dat onder toezicht staat
van gekwalificeerd medisch personeel mag het apparaat bedienen.
► Laat de patiënt niet zonder toezicht achter wanneer de reanimatiemodule in
gebruik is.
► Zie de ILCOR/AHA/ERC-richtlijnen om de geschiktheid te bepalen van
verschillende beademingsballonnen voor gebruik bij cardiopulmonaire
resuscitatie.
► Gebruik de reanimatiemodule niet voor langdurige beademing.
► Gebruik alleen de beademingscircuits die zijn goedgekeurd voor het apparaat
en die staan vermeld in de accessoireslijst.
► In het geval van een storing aan de reanimatiemodule moet een alternatieve
beademingsmethode met een noodbeademingsballon beschikbaar zijn.
7.12.1.2
Invloed van omgevingsomstandigheden
De functionaliteit van de reanimatiemodule wordt beïnvloed door de
omgevingsomstandigheden. Als niet wordt voldaan aan de vereisten aan de
omgevingsomstandigheden, kan dit leiden tot lichamelijk letsel bij de patiënt en
beschadiging van apparatuur.
► Gebruik de reanimatiemodule niet buiten het opgegeven temperatuurbereik.
► Overweeg mogelijke afwijkingen ten opzichte van ingestelde waarden voor de
flow en beademingsfrequentie, afhankelijk van de lokale gebruikshoogte
(omgevingsdruk). Bij elke toename van 1000 m/3000 ft voet in hoogte, neemt de
flow met ongeveer 8 % toe, daalt de beademingsfrequentie met ongeveer 10 %
en stijgt de inspiratoire piekdruk met ongeveer 5 %.
128
De bedoverkapping aan de steun hangen
Gebruiksaanwijzing
|
Babyroo TN300 SW 1.1n