Machine instellen
2.6 Werkstuknulpunt meten
Procedure
Kalibreren van de radius
Kalibreren van de lengte
86
1.
Vervang de werkstukmeettaster in de spil.
2.
Voer de lengte en radius bij benadering in de gereedschapsgegevens
in.
3.
Plaats de werkstukmeettaster in de boring en positioneer deze ongeveer
in het midden van de boring.
4.
Selecteer in bedieningsbereik "Machine" de bedrijfsmodus "JOG".
5.
Druk op de softkeys "Nulp. werkst." en "Afijken meettaster".
Het venster "Afijken: meettaster" wordt geopend.
6.
Druk op de softkey "Radius".
7.
Voer in ∅ de bijbehorende diameter van de kalibreerboring in.
8.
Druk op de toets <CYCLE START>.
Het afijken wordt gestart.
Bij het afijken van de radius wordt eerst het precieze middelpunt van de
boring bepaald. Daarna worden 4 schakelpunten aan de binnenwand
van de boring aangetast.
Deze procedure wordt automatisch tweemaal uitgevoerd: eerst bij 180°
(tegenover de uitgangspositie van de werkspil) en daarna in
uitgangspositie van de werkspil.
9.
Verplaats de werkstuktaster over het vlak.
10.
Selecteer in het bedieningsbereik "Machine" de bedrijfsmodus "JOG" en
druk op de softkey "Nulp." werkst." en "Afijken meettaster".
Het venster "Afijken taster" wordt geopend.
11.
Druk op de softkey "Lengte".
12.
Voer het referentiepunt Z0 van het vlak in, bijvoorbeeld van het werkstuk
of van de machinetafel.
13.
Druk op de toets <CYCLE START>.
Het afijken wordt gestart.
Bij de lengte-afijking wordt de lengte van de werkstukmeettaster
berekend en in de gereedschapslijst ingevoerd.
Bedieningshandboek, 02/2012, 6FC5398-7CP40-3JA0
Frezen