Contourovergangselementen
Tussen twee contourelementen kunt u als overgangselement een radius of een afschuining
selecteren. Het overgangselement wordt steeds toegevoegd op het einde van een
contourelement. De selectie van een contourovergangselement gebeurt in het
parametervenster van het bijbehorende contourelement.
U kunt steeds een contourovergangselement gebruiken wanneer er een snijpunt tussen
twee aangrenzende elementen is en wanneer dit snijpunt uit de invoerwaarden kan worden
berekend. In alle andere gevallen moet u de contourelementen rechte/cirkel gebruiken.
Een uitzondering hierop is het contoureinde. Hoewel er daar geen snijpunt met een ander
element aanwezig is, kunt u daar een radius of een afschuining als overgangselement naar
het basismateriaal definiëren.
Meer functies
Bij het programmeren van een contour staan de volgende extra functies ter beschikking:
● Raaklijn aan vorig element
● Dialoogkeuze
● Contour sluiten
Procedure contourelementen invoeren
Frezen
Bedieningshandboek, 02/2012, 6FC5398-7CP40-3JA0
De overgang naar het vorige element kunt u als raaklijn programmeren.
Wanneer uit de parameters die al zijn ingevoerd twee verschillende contouren mogelijk
zijn, moet u één daarvan selecteren.
Vanuit de huidige positie kunt u de contour met een rechte naar het startpunt sluiten.
1.
Het deelprogramma of het werkplan is geopend. Plaats de cursor op de
gewenste invoerpositie.
2.
Contourinvoer met contourondersteuning:
2.1
Druk de softkeys "Contourfrezen", "Contour" en "Nieuwe contour" in.
2.2
Voer in het geopende invoervenster een naam voor de contour in, bijv.
Contour_1.
Druk op de softkey "Overnemen".
2.3
Het invoervenster voor contourinvoer wordt geopend. Hier moet u eerst
een startpunt voor de contour opgeven. Die wordt in de linkse
navigatiebalk weergegeven door het symbool "+".
Druk op de softkey "Overnemen".
Technologische functies programmeren (cycli)
8.3 Contourfrezen
371