versal" controleren of dit voor de zitplaats
van de auto is toegestaan.
De aanwijzingen onder "Geschiktheid van de
zitplaatsen voor de bevestiging van kinder‐
zitjesbevestigingssystemen" in acht nemen
(
pagina 66).
→
O Bij gebruik van een babyschaal van de
groepen 0/0+ en een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
van groep I op een zitplaats achterin: De
voorstoel zo instellen, dat deze het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem niet raakt.
O Bij gebruik van een naar voren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem van de
groep I: Indien mogelijk de hoofdsteunen
van de betreffende stoel uitbouwen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem de hoofdsteun direct aan‐
brengen en alle hoofdsteunen correct instel‐
len.
O De leuning van een naar voren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem moet zo volle‐
dig mogelijk tegen de rugleuning van de zit‐
plaats achterin aan liggen.
O Bij bepaalde kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III kan het
gebeuren dat het kinderzitjesbevestigings‐
systeem niet op de maximumgrootte kan
worden ingesteld, bijvoorbeeld door moge‐
lijk contact met het dak.
O Het kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet onder spanning en/of getordeerd tus‐
sen het dak en het zitvlak worden inge‐
bouwd. Indien mogelijk de zittinghoek over‐
eenkomstig instellen.
O Het kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet door de hoofdsteun worden belast. De
hoofdsteunen overeenkomstig instellen.
O Ervoor zorgen dat de voeten van het kind de
voorstoel niet kunnen raken. Indien nodig de
voorstoel iets naar voren instellen.
%
Voor het openen of het sluiten van de cabrio‐
kap moet bij kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III het kin‐
derzitjesbevestigingssysteem worden verwij‐
derd, of moet de hoofdsteun van het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem in de onderste
positie worden ingesteld. In dit geval, voor
Veiligheid voor inzittenden
het openen of het sluiten van de cabriokap,
het kind uit laten stappen.
Het kinderzitjesbevestigingssysteem aan‐
#
brengen.
Het draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de zitplaats achterin rusten.
Altijd de correcte ligging van de schoudergor‐
#
del vanaf de gordeldoorvoeropening van de
auto naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
De schoudergordelband moet vanaf de gor‐
deldoorvoeropening naar voren en omlaag
verlopen.
69