250 Rijden en parkeren
Actieve spoorassistent inschakelen
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de waarschuwing van de
actieve spoorassistent
De corrigerende remingreep kan de auto niet
altijd terugbrengen naar de oorspronkelijke
rijstrook.
Altijd zelf sturen, remmen of accelere‐
#
ren, in het bijzonder als de actieve
spoorassistent waarschuwt of corrige‐
rend remt.
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de ingreep van de actieve
spoorassistent
De actieve spoorassistent herkent geen ver‐
keerssituaties en ‑deelnemers. In zeer spora‐
dische gevallen kan het systeem een onjuiste
remingreep uitvoeren, bijvoorbeeld bij het
onterecht overschrijden van een doorgetrok‐
ken rijstrookbegrenzingslijn.
De remingreep kan te allen tijde worden
afgebroken, bijvoorbeeld door licht tegenstu‐
ren.
Altijd voldoende zijdelingse afstand tot
#
andere verkeersdeelnemers en obsta‐
kels aanhouden.
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de spoorassistent
De spoorassistent kan rijstrookmarkeringen
niet altijd duidelijk herkennen.
In deze gevallen kan de spoorassistent:
onbedoeld waarschuwen.
R
niet waarschuwen.
R
De verkeerssituatie altijd goed in de
#
gaten houden en binnen de rijstrook
blijven, in het bijzonder bij waarschu‐
wingen van de actieve spoorassistent.
Beslist de systeemgrenzen van de actieve spoo‐
rassistent in acht nemen.
Voorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 60 km/h.
De toets
2
indrukken.
#
Als het controlelampje
1
brandt, is de spoo‐
rassistent ingeschakeld. Als rijstrookmarke‐
ringen worden herkend, worden de lijnen in
de assistentieweergave wit weergegeven.