450 Banden en velgen
toestand bij verschillende bedrijfsomstandighe‐
den van belading en/of snelheid van de auto.
Als bij de bandenspanningen een of meerdere
bandenmaten worden vermeld, dan geldt de
betreffende bandenspanning alleen voor deze
bandenmaten.
Als de bandenmaten vergezeld gaan van het
symbool +, dan is de betreffende banden‐
spanning een alternatieve bandenspanning.
Deze bandenspanningen kunnen het afrolcom‐
fort van de auto verbeteren. Het brandstofver‐
bruik kan dan iets toenemen.
De beladingstoestanden "gedeeltelijk beladen"
of "volledig beladen" worden in de tabel weerge‐
geven door een verschillend aantal personen en
bagage. Het daadwerkelijke aantal zitplaatsen
kan daarvan afwijken.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
Aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
R
spanning (
pagina 448)
→
Bandenspanningscontrole
Werking van de bandenspanningscontrole
Het systeem controleert met behulp van banden‐
spanningsensoren de bandenspanning en de
bandentemperatuur van de op de auto gemon‐
teerde banden.
Nieuwe bandenspanningsensoren, bijvoorbeeld
in winterbanden, worden bij de eerste rit auto‐
matisch ingeleerd.
De bandenspanning en de bandentemperatuur
worden op het multifunctioneel display weerge‐
geven (
pagina 451).
→
Bij een duidelijk drukverlies of een te hoge tem‐
peratuur van de banden volgt een waarschu‐
wing:
door displaymeldingen (
pagina 523)
→
R
door het waarschuwingslampje h in het
R
combi-instrument (
pagina 561).
→
De bestuurder is ervoor verantwoordelijk, de
bandenspanning in te stellen op de geadvi‐
seerde, voor de bedrijfsomstandigheden
geschikte bandenspanning voor koude banden.
De bandenspanning met een bandenspannings‐
meter instellen als de banden koud zijn. In acht
nemen dat de bandenspanningscontrole de voor
de actuele bedrijfsomstandigheden correcte
bandenspanning eerst moet inleren.
In de meeste gevallen actualiseert de banden‐
spanningscontrole de nieuwe referentiewaarde
automatisch, nadat de bandenspanning is gewij‐
zigd. De referentiewaarden kunnen echter ook
worden geactualiseerd door de bandenspan‐
ningscontrole handmatig opnieuw op te starten
(
pagina 451).
→
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
Als de bandenspanning verkeerd is ingesteld
R
Bij een plotseling drukverlies, bijvoorbeeld
R
veroorzaakt door een binnengedrongen voor‐
werp
Bij een storing door een andere radiobron
R
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
Aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
R
spanning (
pagina 448)
→