PARAMETERBESCHRIJVINGEN
en gebruikt energie van de motor om de DC-spanning op het minimumniveau te houden
•
wanneer de spanning de ondergrens nadert, en
om te zorgen dat de frequentieregelaar niet uitschakelt vanwege een
•
onderspanningsfout.
AANWIJZING!
Wanneer de over- en onderspanningsregelaars zijn uitgeschakeld, kan het
voorkomen dat de frequentieregelaar uitschakelt.
P3.1.2.12 ENERGIE-OPTIMALISATIE (ID 666)
Met deze parameter kunt u de functie Energie-optimalisatie inschakelen.
Om energie te besparen en het motorgeluid te verminderen, zoekt de frequentieregelaar
naar de minimale motorstroom. Deze functie kunt u bijvoorbeeld gebruiken bij ventilator- of
pompregeling. Gebruik deze functie niet met snelle PID-gestuurde processen.
P3.1.2.13 AANPASSING STATORSPANNING (659)
Met deze parameter kunt u de statorspanning in motoren met permanente magneten
aanpassen.
AANWIJZING!
Tijdens de identificatierun wordt automatisch een waarde ingesteld voor deze
parameter. We raden aan om een identificatierun uit te voeren als dat mogelijk is.
U kunt de identificatierun uitvoeren met parameter P3.1.2.4.
Deze parameter kan alleen worden gebruikt wanneer P3.1.2.2 Motortype is ingesteld op PM-
motor. Als u het motortype instelt op Inductiemotor, wordt de waarde automatisch ingesteld
op 100% en kunt u deze niet wijzigen.
Wanneer u P3.1.2.2 (Motortype) instelt op PM-motor, worden de parameters P3.1.4.2
(Frequentie veldverzwakkingspunt) en P3.1.4.3 (Spanning op het veldverzwakkingspunt)
automatisch verhoogd naar de uitgangsspanning van de frequentieregelaar. De ingestelde
U/f-ratio wordt niet gewijzigd. Dat wordt gedaan om te voorkomen dat de PM-motor in het
veldverzwakkingsgebied actief is. De nominale spanning van de PM-motor is veel lager dan
de maximale uitgangsspanning van de frequentieregelaar.
De nominale spanning van de PM-motor komt overeen met de back-EMF-spanning van de
motor bij de nominale frequentie. Maar bij andere fabrikanten kan deze bijvoorbeeld gelijk
zijn aan de statorspanning bij nominale belasting.
Met Aanpassing statorspanning kunt u de U/f-curve van de frequentieregelaar aanpassen
zodat deze dichterbij de back-EMF-curve komt. Het is niet noodzakelijk om de waarden van
veel U/f-curveparameters te wijzigen.
De parameter P3.1.2.13 bevat de uitgangsspanning van de frequentieregelaar als percentage
van de nominale motorspanning bij de nominale motorfrequentie. Stel de U/f-curve van de
frequentieregelaar in boven de back-EMF-curve van de motor. De motorstroom neemt meer
toe naarmate de U/f-curve meer afwijkt van de back-EMF-curve.
LOCAL CONTACTS: HTTP://DRIVES.DANFOSS.COM/DANFOSS-DRIVES/LOCAL-CONTACTS/
VACON · 233
10