elektronische parkeerrem en de elektroni-
sche stuurkolomvergrendeling uit te scha-
kelen.
Aanwijzingen voor het slepen
Het slepen vraagt enige oefening, vooral
wanneer er een sleepkabel wordt gebruikt.
Beide bestuurders moeten met de bijzon-
derheden van het slepen vertrouwd zijn. On-
geoefende bestuurders moeten hiervan af-
zien.
Let er bij het slepen steeds op dat er geen
ongeoorloofde trekkrachten en geen schok-
belasting ontstaan. Als er over onverharde
wegen wordt gesleept, bestaat altijd het ge-
vaar dat de bevestigingsdelen overbelast ra-
ken.
Tijdens het slepen moet in de gesleepte wa-
gen de verandering van richting aangegeven
worden, al zijn de noodknipperlichten inge-
schakeld. Daarvoor moet de overeenkomsti-
ge knipperlichthendel met ingeschakeld
contact worden bediend. Tijdens deze pe-
riode blijven de noodknipperlichten uit.
Wanneer u de hendel van de knipperlichten
opnieuw in neutrale stand plaatst, zullen de
noodknipperlichten automatisch opnieuw
inschakelen.
52
Noodgevallen
Bestuurder van de getrokken wagen:
Laat het contact ingeschakeld zodat de
●
stuurinrichting niet geblokkeerd wordt, de
elektronische parkeerrem kan worden uitge-
schakeld en de knipperlichten en wis-wasau-
tomaat werken.
U heeft meer kracht nodig aan het stuur-
●
wiel, want de stuurbekrachtiging werkt niet
met stilstaande motor.
U dient de rem veel krachtiger in te trap-
●
pen, want de rembekrachtiger werkt niet.
Rijd niet tegen het trekkende voertuig.
Houd rekening met de informatie en aan-
●
wijzingen van het instructieboekje van de
wagen die getrokken zal worden.
Bestuurder van de trekkende wagen:
Bijzonder voorzichtig gas geven. Vermijd
●
plotselinge manoeuvres.
Rem iets vroeger dan gewoonlijk en ook
●
zachter.
Houd rekening met de informatie en aan-
●
wijzingen van het instructieboekje van de
getrokken wagen.
Sleepkabel of sleepstang
De sleepstang is veiliger voor het slepen en
voorkomt schade aan de wagen. Alleen wan-
neer deze niet beschikbaar is, een sleepka-
bel gebruiken.
De sleepkabel moet elastisch zijn opdat met
beide wagens veilig kan worden gereden.
Een kabel van kunstvezel of van materiaal
met vergelijkbare elasticiteit gebruiken.
De sleepkabel of de sleepstang uitsluitend
aan de daarvoor bestemde ogen of aan de
trekhaak bevestigen.
Als de wagen af fabriek is uitgerust met een
trekhaak, mag alleen gesleept worden met
een sleepstang als die specifiek is ontworpen
voor montage aan een trekhaak
Wanneer de wagen gesleept moet worden:
Controleer of de wagen gesleept kan worden
›››
pag. 53, Gevallen waarin de wagen niet
gesleept mag
worden.
De wagen kan gewoon met een sleepstang/-
kabel of met van de grond getilde voor- of
achteras worden gesleept.
Schakel het contact in.
●
De keuzehendel in stand N zetten
●
247.
De wagen mag niet gesleept worden met
●
een snelheid van meer dan 50 km/h
(30 mph).
De wagen mag niet gesleept worden over
●
een afstand van meer dan 50 km.
Als een takelwagen wordt gebruikt, mogen
●
wagens met automatische versnellingsbak
›››
pag.
323.
›››
pag.