Rijsituaties
In de volgende situaties wordt een indicatie
getoond in de buitenspiegel
›››
(pijl) of
afb. 228
(pijl):
Wanneer de wagen wordt ingehaald door
●
›››
een ander voertuig
afb. 227
Wanneer de wagen een ander voertuig in-
●
›››
haalt
afb. 228
met een snelheidsver-
schil van ca. 10 km/u (6 mph). Indien het in-
290
halen aanzienlijk sneller gebeurt, wordt geen
›››
afb. 227
enkele indicatie getoond.
Hoe sneller een voertuig nadert, hoe vroe-
ger de indicatie wordt getoond in de buiten-
.
spiegel, aangezien de dodehoekhulp reke-
ning houdt met het snelheidsverschil ten op-
zichte van andere voertuigen. Zelfs als de af-
stand tot een ander voertuig identiek is,
wordt de indicatie dus vroeger of later ge-
toond naargelang de situatie.
Rijden
Fysieke beperkingen en beperkingen ei-
gen aan het systeem
In bepaalde rijomstandigheden is het moge-
lijk dat de dodehoekhulp de verkeerssituatie
niet juist inschat. Bijvoorbeeld in de volgen-
de situaties:
●
●
●
Schematische weergave:
Afb. 227
het inhalen met verkeer aan de achterzijde.
dicatie van de dodehoekhulp in de linker buiten-
spiegel.
Schematische weergave:
Afb. 228
het inhalen en daarna opnieuw invoegen in de
rechter rijstrook.
Indicatie van de dodehoek-
hulp in de rechter buitenspiegel.
in scherpe bochten;
in rijstroken met wisselende breedte;
op de top van hellingen;
Situatie van
In-
Situatie van