46
Veiligheid voor inzittenden
Als door omstandigheden een kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem op de passagiersstoel moet wor‐
den gemonteerd, beslist de aanwijzingen met
betrekking tot de automatische passagiersairba‐
guitschakeling in acht nemen (
→
Zo kunt u risico's vermijden die ontstaan door:
een niet door de automatische passagiersair‐
R
baguitschakeling herkend kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem.
de onbedoeld uitgeschakelde passagiersair‐
R
bag.
een ongunstige plaatsing van het kinderzit‐
R
jesbevestigingssysteem.
pagina 33).
Waarschuwingsaanwijzingen aan de binnen‐
zijde van de zonneklep
& WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door gebruik van een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
bij ingeschakelde passagiersairbag
Als een kind in een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel wordt beveiligd en het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de passagiersairbag bij een ongeval wor‐
den geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getrof‐
fen.
De passagiersairbag moet uitgeschakeld zijn;
dit controleren. Het controlelampje PASSEN‐
GER AIR BAG OFF moet branden.
Gebruik NOOIT een naar achteren gericht
kinderbeveiligingssysteem op een stoel die
door een frontale ACTIEVE AIRBAG wordt
beveiligd, want dat kan voor het kind DODE‐
LIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGEN tot
gevolg hebben.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF gedoofd is, is de passagiersairbag ingescha‐
keld.
Beslist de aanwijzingen met betrekking tot het
veilig meenemen van kinderen in acht nemen
(
pagina 39).
→
Auto's zonder automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Auto's zonder automatische passagiersairbaguit‐
schakeling hebben aan passagierszijde een spe‐
ciale sticker op de cockpit.