34
Veiligheid voor inzittenden
worden belast. De rugleuninghoek en de
instelling van de hoofdsteun overeenkomstig
aanpassen.
& WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door voorwerpen tussen zitvlak en
kinderzitje
Voorwerpen tussen de zitting en het kinder‐
zitje kunnen de werking van de automatische
passagiersairbaguitschakeling verstoren.
Daardoor kan de passagiersairbag bij een
ongeval niet correct werken.
Geen voorwerpen tussen het zitvlak en
#
het kinderzitje leggen.
Het draagvlak van het kinderzitje moet
#
volledig op de zitting van de passagiers‐
stoel rusten.
De leuning van een naar voren gericht
#
kinderzitje moet zo volledig mogelijk
tegen de rugleuning van de passagiers‐
stoel aan liggen.
Beslist de montagehandleiding van de
#
fabrikant van het kinderzitje in acht
nemen.
Een persoon op de passagiersstoel moet:
de veiligheidsgordel correct omgespen
R
zo rechtop mogelijk zitten, met de rug tegen
R
de rugleuning
indien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
R
vloer staan
Anders kan de passagiersairbag abusievelijk
worden uitgeschakeld, bijvoorbeeld omdat de
passagier:
zijn gewicht op de zitting verandert door op
R
de armsteunen in de auto te leunen
zodanig zit, dat hij het zitvlak ontlast
R
& WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar bij uitgeschakelde passagiersairbag
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, is de passagiersairbag uitge‐
schakeld. Deze wordt bij een ongeval niet
geactiveerd en kan dan niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Een persoon op de passagiersstoel kan dan
bijvoorbeeld met delen van het interieur in
aanraking komen, in het bijzonder als hij
dicht op het dashboard zit.
Bij bezette passagiersstoel altijd ervoor zor‐
gen dat:
De classificatie van de persoon op de
R
passagiersstoel correct is en dat de pas‐
sagiersairbag overeenkomstig de persoon
op de passagiersstoel in- of uitgeschakeld
is.
De passagiersstoel zo ver mogelijk naar
R
achteren gezet is.
De persoon correct zit.
R
Voor en ook tijdens het rijden de cor‐
#
recte status van de passagiersairbag
controleren.