Als er geen of meerdere, niet eenduidige
R
rijstrookmarkeringen voor een rijstrook aan‐
wezig zijn, bijvoorbeeld bij wegwerkzaamhe‐
den.
Als de rijstrookmarkeringen versleten, donker
R
of bedekt zijn, bijvoorbeeld door vuil of
sneeuw.
Als de afstand tot de voorligger te klein is en
R
daardoor de rijstrookmarkeringen niet wor‐
den herkend.
Als rijstrookmarkeringen snel wijzigen, bij‐
R
voorbeeld bij aftakkingen, kruisingen of weg‐
versmallingen.
Bij smalle en bochtige wegen.
R
Bij sterk wisselende schaduwen op het weg‐
R
dek.
Bij obstakels, bijvoorbeeld geleidebakens bij
R
wegwerkzaamheden, die op de rijstrook
staan of over de rand van de rijstrook steken.
Het systeem biedt in de volgende situaties geen
ondersteuning:
In zeer scherpe bochten.
R
Bij het rijden met een aanhangwagen.
R
Wanneer u actief van rijstrook wisselt, zonder
R
de richtingaanwijzer in te schakelen.
Stuurpilot inschakelen
Voorwaarden
®
Het ESP
moet ingeschakeld zijn, maar mag
R
niet regelen.
De DISTRONIC automatische afstandsrege‐
R
ling moet ingeschakeld zijn.
Rijden en parkeren 191
Als het controlelampje
1
gedoofd is: De
#
toets
2
indrukken.
Informatie over de wegrijhulp voor op hellin‐
gen
De wegrijhulp voor op hellingen houdt de auto
onder de volgende voorwaarden gedurende
korte tijd vast bij het wegrijden bergop:
De transmissie staat in de stand h of k.
R
De elektrische parkeerrem is vrijgezet.
R
Zo is er voldoende tijd uw voet van het rempe‐
daal op het gaspedaal te plaatsen en weg te rij‐
den zonder dat de auto terugrolt.
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en gevaar voor letsel door wegrollen
van de auto
Na korte tijd remt de wegrijhulp voor op hel‐
lingen de auto niet meer af en kan deze daar‐
door wegrollen.
Daarom de voet snel van het rem‑ naar
#
het gaspedaal verplaatsen. De auto