Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
De volgafstandregeling detecteert de
volgende zaken niet als fysieke
voorwerpen.
Voertuigen die naderen vanuit
tegenovergestelde richting
Voetgangers
Stilstaande objecten (stilstaande
voertuigen, obstakels)
Als een voorliggend voertuig met
buitengewoon lage snelheid rijdt,
bestaat de kans dat het systeem dit
niet correct bespeurt.
Wanneer zich een structuur op de weg
bevindt of een object (zoals een
monorail) op lage hoogte vanaf de
grond voor het voertuig, dan zal het
systeem mogelijk in werking treden.
Gebruik daarom het CTS-systeem niet.
Gebruik het CTS-systeem niet onder
omstandigheden waarbij de
waarschuwingen voor korte volgafstand
veelvuldig geactiveerd worden.
Als het voor een rijstrookverandering
noodzakelijk is te accelereren of als het
voorliggende voertuig plotseling afremt
waardoor u het voertuig snel dicht
nadert, accelereren met behulp van het
gaspedaal of snelheid minderen met
behulp van het rempedaal afhankelijk
van de omstandigheden.
Terwijl het CTS-systeem in gebruik is,
wordt het systeem niet geannuleerd als
de keuzehendel gebruikt wordt en vindt
bedoeld afremmen op de motor niet
plaats. Als snelheidsmindering vereist is,
de ingestelde snelheid verlagen of het
rempedaal intrappen.
U hoort mogelijk het geluid van de
automatische rem, dit duidt echter niet
op een probleem.
4-168
De remlichten branden terwijl het
automatisch afremmen van het
CTS-systeem in werking is, echter het is
mogelijk dat deze niet branden wanneer
de auto op een aflopende helling rijdt
met de ingestelde rijsnelheid of met
constante snelheid rijdt en een
voorliggend voertuig volgt.
Onder de volgende omstandigheden
bestaat de kans dat het CTS-systeem de
witte (gele) strepen niet correct kan
bespeuren en dat het CTS-systeem niet
normaal functioneert.
Het is mogelijk dat het CTS-systeem
onder de volgende omstandigheden
niet normaal werkt.
De vooruitrijcamera (FSC) kan het
gebied voor de auto niet herkennen
door vuil of condens.
Wanneer de witte (gele)
rijstrookstrepen minder goed
zichtbaar zijn doordat deze vuil zijn of
de verf is afgebladderd.
Wanneer de witte (gele)
rijstrookstrepen minder goed
zichtbaar zijn als gevolg van slecht
weer (regen, mist of sneeuw).
Bij het rijden op een tijdelijke
rijstrook of een weggedeelte met een
afgesloten rijstrook als gevolg van
wegwerkzaamheden waar mogelijk
meerdere witte (gele) rijstrookstrepen
zijn of waar deze zijn onderbroken.
De camera neemt een donkere lijn
waar, zoals bij een tijdelijke streep
voor wegwerkzaamheden, of door
schaduweffecten, sneeuwresten of
sporen met water.
Wanneer het wegdek nat en glimmend
is na regen, of als er plassen op de
weg zijn.