Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
WAARSCHUWING
Vertrouw niet blindelings op het LDWS
systeem.
Het LDWS-systeem is niet bestemd om
compensatie te geven voor onvoldoende
voorzichtigheid van de bestuurder en als
u teveel op het systeem vertrouwt kan dit
tot ongelukken leiden.
De functies van het LDWS hebben
beperkingen. Blijf altijd uw baan
aanhouden met behulp van het
stuurwiel en rijd voorzichtig.
Gebruik het LDWS systeem niet onder de
volgende omstandigheden om
ongelukken te voorkomen.
De auto rijdt op gladde wegen zoals
met ijs of sneeuw bedekte wegen en
onverharde wegen.
Wanneer banden van een andere dan
de voorgeschreven maat worden
gebruikt, zoals een noodreservewiel.
Er worden banden met onvoldoende
profiel gebruikt.
Wanneer de bandenspanning niet op
de voorgeschreven druk is afgesteld.
Het voertuig wordt gebruikt om een
caravan of bootaanhanger te trekken.
Er worden sneeuwkettingen gebruikt.
De auto rijdt op wegen waarop andere
rijstrookstrepen dan witte (gele) lijnen
worden gebruikt, zoals een
autosnelweg.
OPGELET
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht zodat het LDWS systeem normaal
kan functioneren.
4-116
Geen wijzigingen aan de vering van de
auto aanbrengen.
Gebruik altijd velgen van het
voorgeschreven type en formaat voor de
voor- en achterwielen. Raadpleeg een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
officiële Mazda-reparateur, voor het
vervangen van de banden.
OPMERKING
Het is mogelijk dat het systeem onder de
volgende omstandigheden niet normaal
werkt.
Wanneer de witte (gele) rijstrookstrepen
minder goed zichtbaar zijn doordat deze
vuil zijn of de verf is afgebladderd.
Wanneer de witte (gele) rijstrookstrepen
minder goed zichtbaar zijn als gevolg
van slecht weer (regen, mist of sneeuw).
Bij het rijden op een tijdelijke rijstrook
of een weggedeelte met een afgesloten
rijstrook als gevolg van
wegwerkzaamheden waar mogelijk
meerdere witte (gele) rijstrookstrepen
zijn of waar deze zijn onderbroken.
De camera neemt een donkere lijn waar,
zoals bij een tijdelijke streep voor
wegwerkzaamheden, of door
schaduweffecten, sneeuwresten of
sporen met water.
Wanneer de helderheid van de omgeving
plotseling verandert, zoals bij het in- of
uitrijden van een tunnel.
Wanneer achterverlichting vanaf het
wegdek reflecteert.
Wanneer het wegdek nat en glimmend is
na regen, of als er plassen op de weg
zijn.
Wanneer de rijstrook buitengewoon
smal is.