Veiligheidsafstand Q6 (incrementeel): afstand tussen
kopvlak van het gereedschap en het
werkstukoppervlak.
Veilige hoogte Q7 (absoluut): absolute hoogte, waarin
botsing met werkstuk uitgesloten is (voor
tussenpositionering en terugtrekken aan einde
cyclus).
Binnenafrondingsradius Q8: afrondingsradius op
binnen„hoeken"; ingegeven waarde relateert zich aan
de middelpuntsbaan van het gereedschap.
Rotatierichting ? Richting van de wijzers = -1 Q9:
bewerkingsrichting voor kamers
in richting van de wijzers van de klok (Q9 = -1
tegenlopend voor kamer
en eiland
tegen richting van de wijzers van de klok (Q9 = +1
meelopend voor kamer en eiland)
De bewerkingsparameters kunnen bij een programma-
onderbreking gecontroleerd en evt. overschreven worden.
NC-voorbeeldregels:
57
Y L DEF 20.0
ONTOURDATA
Q1=-20
;FREESDIEPTE
Q2=1
;BAANOVERLAPPING
Q3=+0.2
;OVERMAAT ZIJKANT
Q4=+0.1
;OVERMAAT DIEPTE
Q5=+0
; OÖR. OPPERVLAK
Q6=+2
;VEILIGHEIDSAFSTAND
Q7=+50
;VEILIGE HOOGTE
Q8=0.5
;AFRONDINGSRADIUS
Q9=+1
;ROTATIERI HTING
196
Z
Q10
Q5
8 Programmeren: cycli
Q6
Q7
Q1
X