3. Controleer de omgeving
De slimme parkeerhulp controleert
het gebied voor en achter de auto
voor
het
verlaten
parkeerplaats.
i
Informatie
• Als tijdens het controleren van de
omgeving de auto (of object) voor of
achter de auto te dichtbij staat,
werkt het systeem mogelijk niet
goed.
• Het systeem werkt onder de
volgende omstandigheden mogelijk
niet goed:
(1) Wanneer de sensoren bevroren
zijn
(2) Wanneer de sensoren vuil zijn
OTM048147L
(3) Wanneer het hevig sneeuwt of
regent
(4) Wanneer een pilaar of object in
van
de
de buurt is
(5) De
geparkeerde
abnormaal geparkeerd
In bovenstaande gevallen zoekt het
systeem mogelijk niet naar een
parkeerplaats
parkeerplaats wel aanwezig is. Ook
kan
het
parkeerplaats
geschikt is om te parkeren.
• Wanneer tijdens het wegrijden uit
• Als de ruimte voor het wegrijden te
• Nadat het controleren van de
• De wegrijmodus wordt mogelijk
auto
is
hoewel
de
systeem
naar
een
zoeken
die
niet
een parkeerplaats een obstakel
wordt gesignaleerd dat een ongeval
kan veroorzaken, wordt het systeem
mogelijk uitgeschakeld.
smal is, wordt het systeem mogelijk
uitgeschakeld.
AANWIJZING
omgeving is voltooid, kunt u
verdergaan met het gebruiken
van het systeem nadat u zelf de
omgeving hebt gecontroleerd.
onbedoeld geactiveerd als de
selectiehendel
in
stand
(parkeren) of N (neutraal) staat
terwijl de toets van het Parking
Assist-systeem wordt ingedrukt.
3
P
3-179