296
RIJDEN EN BEDIENEN
rook kunt terugkeren. Haal in op
vlakke wegen. Haal zo mogelijk niet in
op hellingen.
Achteruitrijden
Houd de onderkant van het stuurwiel
vast met een hand. Om de aanhanger
naar links te bewegen, beweegt u die
hand naar links. Om de aanhanger
naar rechts te bewegen, beweegt u die
hand naar rechts. Rijd altijd langzaam
achteruit en vraag, zo mogelijk,
iemand buiten de auto u te helpen.
Bochten maken
Voorzichtig
Stuur langzamer in en maak
ruimere bochten bij het trekken van
een aanhanger om schade aan uw
auto te voorkomen. Als u erg
scherpe bochten maakt, kan de
aanhanger de auto raken.
Maak bij het trekken ruimere bochten
dan normaal, zodat de aanhanger niet
door de berm gaat, over stoepranden
rijdt of verkeersborden, bomen of
andere objecten raakt. Zet uw
richtingaanwijzer steeds ruim van
tevoren aan. Stuur en rem niet abrupt.
Rijden op hellingen
Verlaag uw snelheid en schakel terug
voordat u een lange of steile afdaling
gaat maken. Als de versnellingsbak
niet heeft teruggeschakeld, kunnen de
remmen oververhit raken en minder
goed gaan werken.
De auto kan in stand D (Drive)
trekken. Schakel de transmissie naar
een lagere versnelling wanneer de
transmissie te vaak schakelt bij hoge
belastingen en/of heuvelachtige
omstandigheden.
Bij het trekken op een grotere hoogte
zal de koelvloeistof bij een lagere
temperatuur gaan koken dan op een
lagere hoogte. Wanneer de motor
meteen wordt uitgeschakeld na het
trekken op grote hoogte op steile
stijgende hellingen, kan de auto soort-
gelijke kenmerken vertonen als bij een
oververhitte motor. Om dit te
voorkomen, laat u de motor voordat u
de motor afzet enkele minuten
draaien, bij voorkeur op een vlakke
ondergrond, met de transmissie in de
parkeerstand (P). Wanneer de
waarschuwingslamp voor oververhit-
ting gaat branden, raadpleegt u Motor
oververhit 0 322.
Parkeren op heuvels
Waarschuwing
Om zwaar of dodelijk letsel te
voorkomen, parkeert u uw auto en
aanhanger zo mogelijk op een
vlakke ondergrond.
Als u uw auto en aanhanger op een
helling parkeert:
1. Druk het rempedaal in, maar
schakel nog niet in de stand P
(Park). Draai de wielen naar het
trottoir wanneer de auto heuvelop
geparkeerd staat of van het trottoir
af wanneer de auto heuvelaf gepar-
keerd staat.
2. Laat iemand wielkeggen onder de
wielen van de aanhanger plaatsen.
3. Nadat de wielkeggen zijn geplaatst,
laat u het rempedaal geleidelijk los,
zodat de keggen het gewicht van de
aanhanger kunnen opvangen.