TCS treedt in werking na constatering
dat een van de aangedreven wielen
begint te slippen of tractie verliest. Bij
een vierwielaangedreven auto (AWD)
in de AWD- of sportmodus schakelt
het systeem in wanneer het vaststelt
dat een van de wielen doorslipt of
tractie begint te verliezen. Wanneer
dit gebeurt, remt TCS de spinnende
wielen en vermindert motorvermogen
om wielslip te beperken.
StabiliTrak/ESC wordt geactiveerd
wanneer het systeem een discrepantie
detecteert tussen de weg die u van
plan was te nemen en de richting die
de auto in werkelijkheid volgt. Stabili-
Trak/ESC oefent selectief remdruk uit
op één van de remmen van de auto als
ondersteuning om de auto de richting
te laten volgen waarin u stuurt.
Als de cruise control in werking is en
de tractieregeling of StabiliTrak/ESC
detecteren een beginnende wielslip,
dan gaat de cruise control uit. Cruise
control kan opnieuw worden ingescha-
keld als de omstandigheden op de weg
dat toelaten. TCS en StabiliTrak/ESC
worden automatisch ingeschakeld als
cruise control wordt ingesteld.
Beide systemen gaan automatisch aan
als de auto wordt gestart en wegrijdt.
Deze systemen zijn mogelijk voel- of
hoorbaar zodra deze ingrijpen of
terwijl diagnosefuncties worden uitge-
voerd. Dit is normaal en duidt niet op
een probleem met de auto.
Het is raadzaam om beide systemen
onder normale rijomstandigheden
ingeschakeld te laten. Als de auto vast
raakt in zand, modder, ijs of sneeuw
moet TCS soms worden uitgeschakeld.
Zie Als de auto vastgeraakt is 0 216 en
Systemen aan- en uitzetten , verderop
in dit hoofdstuk.
Het controlelampje voor beide
systemen zit in de instrumentengroep.
Dit lampje zal:
Knipperen terwijl TCS de wielslip
beperkt.
Knipperen terwijl StabiliTrak/ESC
actief ingrijpt.
RIJDEN EN BEDIENEN
Gaan branden en aan blijven
wanneer één van deze systemen niet
werkt.
Als een van beide systemen niet
inschakelt of activeert, kan er een
melding op het Driver Information
Center (DIC) verschijnen;
op en blijft branden om de bestuurder
erop te wijzen dat het systeem niet
functioneert en geen ondersteuning
biedt om de auto onder controle te
houden. De auto blijft veilig om mee
te rijden maar de bestuurder moet zijn
rijstijl wel aanpassen.
Als
aan gaat en blijft branden:
1. Breng de auto tot stilstand.
2. Zet de motor af en wacht 15
seconden.
3. Start de motor.
Rijd de auto. Als
aan gaat en blijft,
heeft de auto meer tijd nodig om het
probleem te diagnosticeren. Raadpleeg
de dealer als het probleem aanhoudt.
243
licht dan