Klimaatregelingsdisplay
1. Temperatuurweergave bestuurders-
en passagierszijde
2. Ventilatorregeling
3. Temperatuurregeling aan bestuur-
ders- en passagierszijde
4. Sync (temperatuursynchronisatie)
5. Recirculatie
6. Regeling luchtverdeling
7. Auto (automatische bediening)
8. A/C (airconditioning)
9. Aan/Uit (Power)
BEDIENINGSORGANEN VOOR KLIMAATREGELING
U regelt de instellingen voor de
aanjager, de luchtverdelingsmodus, de
airco, de temperatuur aan de bestuur-
ders- en passagierszijde en Sync door
op de beginpagina Infotainment
CLIMATE aan te raken of door de
knop CLIMATE op de toepassingsbalk
van het klimaatregelingsdisplay in te
drukken. U kunt vervolgens een keuze
maken op de startpagina die voor de
klimaatregeling verschijnt. Zie Instel-
lingen 0 184.
Statusweergave klimaatregeling
De statusweergave van de klimaatrege-
ling verschijnt kort als u de klimaatre-
geling instelt.
Automatische regeling
Het systeem regelt automatisch de
ventilatorsnelheid, luchtverdeling,
airconditioning en recirculatie om de
auto tot de gewenste temperatuur te
verwarmen of koelen.
Wanneer u AUTO indrukt, werken alle
vier de functies automatisch. De
afzonderlijke functies zijn ook
handmatig in te stellen. De geselec-
teerde instelling wordt weergegeven.
Functies die niet handmatig zijn
ingesteld, worden altijd automatisch
geregeld, ook als het controlelampje
AUTO niet brandt.
Voor automatische regeling:
1. Druk op AUTO.
2. Stel de temperatuur in. Geeft het
systeem de tijd om zich aan te
passen. Pas de temperatuur naar
wens aan voor een optimaal
comfort.
Voor een beter brandstofverbruik en
snellere koeling van de auto kan de
recirculatie bij warm weer automa-
tisch worden geselecteerd.
199