136
VERLICHTING
Druk voor inschakelen van het Intelli-
Beam-systeem op de knop op het
uiteinde van de richtingaanwijzer-
hendel wanneer de lichtschakelaar in
de stand AUTO of
staat.
Rijden met IntelliBeam
Het systeem activeert het groot licht
alleen bij ritten op snelheden hoger
dan 40 km/h (25 mph).
Bij het inschakelen van het grootlicht
gaat het blauwe grootlichtlampje op
de instrumentengroep branden.
Middenboven aan de voorruit zit een
sensor die het systeem automatisch
aanstuurt. Houd dit gebied van de
voorruit schoon voor optimale werking
van het systeem.
Het groot licht blijft (automatisch)
branden, totdat een van de onder-
staande situaties zich voordoet:
Het systeem detecteert de
koplampen van een naderende
tegenligger.
Het systeem detecteert de achter-
lichten van een voorligger.
Het is buiten dermate licht dat
ontsteking van het groot licht niet
nodig is.
De rijsnelheid daalt tot onder
20 km/h (12 mph).
Het IntelliBeam-systeem wordt
uitgeschakeld met de knop op de
richtingaanwijzerhendel. Druk als
dit gebeurt op de knop aan het
uiteinde van de richtingaanwijzer-
hendel terwijl de lichtschakelaar in
de stand AUTO of
staat om het
IntelliBeam-systeem weer in te
schakelen. Het lampje op de instru-
mentengroep gaat branden om aan
te geven dat IntelliBeam opnieuw
geactiveerd is.
Het groot licht wordt mogelijk niet
automatisch uitgeschakeld als het
systeem om een of meer van de
volgende redenen de verlichting van
andere auto's niet kan detecteren:
De verlichting van andere
voertuigen ontbreekt, vertoont
schade, is afgedekt of werd om
andere reden niet geregistreerd.
De verlichting van andere
voertuigen zit onder een laag
modder, sneeuw en/of wegenvuil.
De verlichting van andere
voertuigen kan niet worden waarge-
nomen door dikke wolken uitlaat-
gassen, rook, smog, hevige sneeuw,
opspattend regenwater, mist of
andere zwevende deeltjes.
De voorruit van de auto is vuil,
gebarsten of afgedekt zodat de licht-
sensor geen vrij zicht heeft.
De auto is dusdanig beladen dat de
voorkant omhoog wijst, waardoor de
lichtsensor te hoog staat en geen
koplampen en achterlichten van
andere auto's kan detecteren.
De auto rijdt op bochtige of heuvel-
achtige wegen.
Als een van de bovenstaande omstan-
digheden geldt, kan het nodig zijn om
het automatische grootlicht uit te
schakelen.
Herinnering buitenverlich-
ting uit
Wanneer het contact is uitgeschakeld
en de rijverlichting brandt, klinkt er
bij opening van het bestuurdersportier
een waarschuwingssignaal.