138
VERLICHTING
instrumentenbord op de hoogste stand
staat. Zie Regelbare instrumentenver-
lichting 0 139.
Wanneer het buiten licht genoeg is,
gaan de koplampen automatisch uit of
wordt overgeschakeld op DRL.
De automatische koplampen gaan uit,
wanneer de knop voor de rijverlichting
in de stand
wordt gezet of als het
contact uitstaat.
Inschakeling verlichting met
ruitenwissers
Als de ruitenwissers overdag worden
ingeschakeld terwijl de motor is
ingeschakeld en de lichtschakelaar op
AUTO staat, gaan de koplampen,
stadslichten en andere rijverlichtingen
branden. De vertragingstijd voor het
inschakelen van de lampen is afhanke-
lijk van de wissersnelheid. Wanneer de
ruitenwissers niet actief zijn,
schakelen deze lampen uit. Draai de
knop van de rijverlichting naar
om deze functie uit te schakelen.
Alarmknipperlichten
: Druk op
zers voor en achter te laten knipperen.
Schakel de knipperlichten uit door
nogmaals in te drukken.
De alarmknipperlichten gaan automa-
tisch aan bij activering van de airbags.
of
om de richtingaanwij-
Richtingaanwijzers
Zet de hendel bij het nemen van een
bocht helemaal omhoog of omlaag.
Op de instrumentengroep knippert
een pijl in de richting van de desbe-
treffende richtingaanwijzer.
Zet voor het veranderen van rijstrook
de hendel omhoog of omlaag totdat
het pijltje begint te knipperen. Houd
deze korte tijd vast totdat u van rijst-
rook bent gewisseld. Als u de hendel
kort indrukt en weer loslaat,
knipperen de richtingaanwijzers
drie keer.
U kunt de richtingaanwijzer
handmatig uitschakelen door de
hendel in uitgangspositie terug te
duwen.