Bandenspanning controleren
Algemeen
Banden warmen op tijdens het rijden. De ban‐
denspanning wordt hoger naarmate de tempera‐
tuur stijgt.
Banden vertonen een natuurlijk, gelijkmatig ver‐
lies van bandenspanning.
Bandenpompen kunnen max. 0,1 bar te weinig
aangeven.
Controleren via de
bandenspanningsindicaties op de
portierstijl
De bandenspanningsindicaties op het banden‐
spanningsplaatje aan de portierstijlen gelden al‐
leen voor koude banden of banden die even
warm zijn als de omgevingstemperatuur.
Bandenspanning alleen bij koude banden contro‐
leren, d.w.z.:
▷
Rijafstand van max. 2 km werd niet over‐
schreden.
▷
Als de auto na een rit minstens 2 uur niet
meer bestuurd werd.
Bovendien bandenspanning van noodwiel in ba‐
gageruimte regelmatig controleren en eventueel
corrigeren.
1.
Voorgeschreven bandenspanning voor ge‐
monteerde banden bepalen.
2.
De bandenspanning in alle vier banden con‐
troleren, bijv. met een bandenpomp.
3.
De bandenspanning van een band corrigeren
wanneer de actuele bandenspanning afwijkt
van de voorgeschreven bandenspanning.
4.
Controleren of alle ventieldopjes van de
bandventielen zijn afgeschroefd.
Na aanpassing van bandenspanning
Bij bandenpechtwaarschuwing RPA: banden‐
pechtwaarschuwing RPA opnieuw initialiseren.
Bij bandenspanningscontrole RDC; bandenspan‐
ningscontrole RDC resetten.
Online Edition for Part no. 01405A47C81 - X/21
Wielen en banden
Snelheidsletter
Aanduiding
Q
R
S
T
H
V
W
Y
Bandenprofiel
Zomerbanden
Bandenprofieldiepte mag niet minder zijn dan
3 mm, anders is er gevaar op aquaplaning.
Winterbanden
Niet onder bandenprofieldiepte van 4 mm laten
komen, anders worden de rij-eigenschappen in
de winter beperkt.
Minimale profieldiepte
Slijtagemarkeringen zijn verdeeld over de omtrek
van de band en hebben de wettelijke minimale
hoogte van 1,6 mm.
MOBILITEIT
Maximale snelheid
tot 160 km/h
tot 170 km/h
tot 180 km/h
tot 190 km/h
tot 210 km/h
tot 240 km/h
tot 270 km/h
tot 300 km/h
267