▷
Als de bestuurder remt.
▷
Als de koppeling enkele seconden ingetrapt
wordt of bij niet-ingeschakelde versnelling
losgelaten wordt.
▷
Als voor de snelheid een te hoge versnelling
ingeschakeld is.
▷
Als keuzehendelstand N wordt ingeschakeld.
▷
Als de Dynamic Traction Control DTC wordt
geactiveerd of de dynamische stabiliteitsre‐
geling DSC wordt gedeactiveerd.
▷
Als de dynamische stabiliteitsregeling DSC
regelt.
Snelheid instellen
Snelheid handhaven, opslaan
Schakelaar in onderbroken toestand één keer
naar boven of onderen duwen.
Bij ingeschakeld systeem wordt de actuele snel‐
heid gehandhaafd en als gewenste rijsnelheid
opgeslagen.
De opgeslagen snelheid wordt in de snelheids‐
meter en op het instrumentenpaneel weergege‐
ven, zie pagina 194.
De dynamische stabiliteitsregeling DSC wordt
evt. ingeschakeld.
Online Edition for Part no. 01405A47C81 - X/21
Rijcomfort
Snelheid wijzigen
Zo vaak op de tuimelschakelaar naar boven of
onderen drukken, tot de gewenste rijsnelheid is
ingesteld.
In actieve toestand wordt de weergegeven snel‐
heid opgeslagen en bereikt voor zover de ver‐
keerssituatie dit toelaat.
▷
Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de gewenste
rijsnelheid telkens met circa 1 km/h.
▷
Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid telkens tot het volgende
tiental van de km/h snelheidsmeter.
▷
De tuimelschakelaar tot het drukpunt drukken
en ingedrukt houden: de auto versnelt of ver‐
traagt zonder op het gaspedaal te trappen.
Na het loslaten van de tuimelschakelaar
wordt de bereikte snelheid behouden. Verder
drukken dan het drukpunt verhoogt de snel‐
heid nog meer.
Snelheidsregeling voortzetten
Algemeen
Een onderbroken snelheidsregeling kan door op‐
roepen van de opgeslagen snelheid hervat wor‐
den.
Voor het oproepen van de opgeslagen snelheid
controleren, dat het verschil tussen de actuele
snelheid en de opgeslagen snelheid niet te groot
is. Anders kan de auto ongewenst afremmen of
accelereren.
BEDIENING
193