Uitschakelen
Bij uitschakelen in stilstand tegelijkertijd de rem
intrappen.
Toets op het stuurwiel indrukken.
De weergaven verdwijnen. De opgeslagen ge‐
wenste rijsnelheid wordt gewist.
Handmatig onderbreken
Toets op het stuurwiel indrukken.
Bij onderbreken in stilstand tegelijkertijd de rem
intrappen.
Automatisch onderbreken
De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:
▷
Als de bestuurder remt.
▷
Wanneer uit de keuzehendelstand D naar een
andere stand geschakeld wordt.
▷
Als de Dynamic Traction Control DTC wordt
geactiveerd.
▷
Als de dynamische stabiliteitsregeling DSC
regelt.
▷
Als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel
en het bestuurdersportier worden geopend.
▷
Wanneer het detectiegebied van de camera
verstoord is, bijvoorbeeld door hevige neer‐
slag of verblinding door de zon.
▷
Na een stilstand van ca. 3 seconden, wan‐
neer het voertuig door het systeem tot stil‐
stand werd gebracht.
Online Edition for Part no. 01405A47C81 - X/21
Rijcomfort
Snelheid instellen
Snelheid handhaven, opslaan
Schakelaar in onderbroken toestand één keer
naar boven of onderen duwen.
Bij ingeschakeld systeem wordt de actuele snel‐
heid gehandhaafd en als gewenste rijsnelheid
opgeslagen.
De opgeslagen snelheid wordt in de snelheids‐
meter en kort in het instrumentenpaneel weer‐
gegeven, zie pagina 189.
De dynamische stabiliteitsregeling DSC wordt
evt. ingeschakeld.
Snelheid wijzigen
Zo vaak op de tuimelschakelaar naar boven of
onderen drukken, tot de gewenste rijsnelheid is
ingesteld.
In actieve toestand wordt de weergegeven snel‐
heid opgeslagen en bereikt voor zover de ver‐
keerssituatie dit toelaat.
BEDIENING
187