BEDIENING
Instellen
Aan de draaiknop draaien om de
gewenste temperatuur in te stel‐
len.
De geselecteerde temperatuur wordt op het dis‐
play van de airconditioning weergegeven.
Wisselingen tussen verschillende temperatuurin‐
stellingen kort achter elkaar voorkomen. De air‐
conditioning met elektronische temperatuurre‐
geling heeft dan niet voldoende tijd om de
ingestelde temperatuur te regelen.
Koelfunctie
Principe
De lucht in het interieur wordt gekoeld, gedroogd
en afhankelijk van de temperatuurinstelling weer
verwarmd.
Koeling van het interieur is alleen bij draaiende
motor mogelijk.
In-/uitschakelen
Toets indrukken.
LED brandt bij ingeschakelde koelfunc‐
tie.
Na het starten van de motor kunnen de voorruit
en de zijruiten afhankelijk van de weersomstan‐
digheden korte tijd beslaan.
In het AUTO-programma wordt automatisch de
koelfunctie ingeschakeld.
Door het koelen ontstaat condenswater dat on‐
der het voertuig wegloopt.
Maximaal koelen
Principe
Het systeem is ingesteld op de laagste tempera‐
tuur, de optimale luchthoeveelheid en de luchtre‐
circulatiestand.
210
Klimaatregeling
Online Edition for Part no. 01405A47C81 - X/21
Voorwaarden voor een correcte werking
De functie is boven een buitentemperatuur van
circa 0 ℃ en bij draaiende motoren beschikbaar.
In-/uitschakelen
Toets indrukken.
LED brandt bij ingeschakeld systeem.
De lucht stroomt uit de uitstroomopeningen ter
hoogte van het bovenlichaam. De uitstroomope‐
ningen daarom openen.
Luchthoeveelheid kan bij een actief programma
worden aangepast.
AUTO-programma
Principe
Het AUTO-programma koelt, verlucht of ver‐
warmt het interieur automatisch.
Bovendien worden de luchthoeveelheid, de
luchtverdeling en de temperatuur automatisch
geregeld in functie van de binnentemperatuur,
de ingestelde gewenste temperatuur en de ge‐
selecteerde intensiteit.
In-/uitschakelen
Toets indrukken.
LED brandt bij ingeschakeld automa‐
tisch programma.
Afhankelijk van de gekozen instellingen en van
de externe invloeden wordt de lucht naar de
voorruit, de zijruiten, in de richting van het boven‐
lichaam en naar de beenruimte gevoerd.
In het AUTO-programma wordt eveneens auto‐
matisch de koelfunctie, zie pagina 210, inge‐
schakeld.
De ventilatieroosters aan de zijkant op de zijrui‐
ten uitrichten.
Een condenssensor regelt tegelijkertijd het pro‐
gramma zodanig, dat het beslaan van de ruiten
zo veel mogelijk wordt voorkomen.