VERWISSELEN VAN EEN WIEL
5
9
6
8
7
Controleer of het wiel goed tegen de naaf is
gedrukt, zet de bouten vast en laat de krik
zakken.
Draai de bouten stevig aan terwijl de
wielen op de grond staan. Begin 5, vervol-
gens 7, 9, 6 en eindig met 8. Controleer zo
snel mogelijk of het reservewiel goed vastzit
en of de bandenspanning correct is.
5.12
(2/2)
Auto met waarschuwing bij verlies van
bandenspanning
Bij te lage bandenspanning (lekke band,
lage spanning, enz.) gaat het controlelampje
op het instrumentenpaneel branden.
Raadpleeg "Waarschuwing bij verlies van
bandenspanning" in hoofdstuk 2.
NB: controleer of het reservewiel of de
lekke band en de wielbak nog steeds op
hun plaats zijn, zodat de mat van de ba-
gageruimte goed vast blijft zitten.
Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen. Zorg dat het gereed-
schap na gebruik in de houders wordt te-
ruggeplaatst: risico op letsel.
Gebruik de krik alleen voor het verwis-
selen van een wiel. De krik mag nooit als
steun bij werkzaamheden onder de auto
worden gebruikt.