ACHTERBANK
(1/3)
A
B
1
Uitvoering vijf zitplaatsen
De rugleuning A of B neerklappen
– Steek de gesp van de achtergordel in de
houder 1;
– verwijder de hoofdsteunen of zet ze hele-
maal naar beneden (raadpleeg de para-
graaf "Hoofdsteunen achter" in hoofdstuk
3);
– Zet de handgreep 2 omlaag;
– zet de rugleuning omlaag.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
3.30
2
A
2
B
De rugleuning A of B terugzetten
– Zet de rugleuning omhoog;
– controleer of de rugleuning goed vergren-
deld wordt.
Controleer de plaats en wer-
king van de autogordels ach-
terin na het kantelen van de
achterbank.
Controleer na het terugkan-
telen van de rugleuning of
deze weer goed is vergrendeld.
Let op bij het gebruik van
een stoelhoes, dat deze de vergrende-
ling van de rugleuning niet belemmert.
Let op de juiste stand van de autogor-
dels.
Plaats de hoofdsteunen terug.
Zorg dat tijdens het bewegen
van de achterbank niets het
verankeren kan hinderen (li-
chaamsdeel, dier, steentjes,
doek, speelgoed, enz.).