PARKEERHULP
(1/4)
De werking van het systeem
Ultrasoondetectoren zijn aangebracht in de
achterbumper van de auto en meten de af-
stand tussen de auto en een obstakel tijdens
het achteruitrijden.
Deze meting vertaalt zich in geluidssignalen
waarvan de frequentie toeneemt naarmate
het obstakel dichterbij komt, totdat het een
continu geluid wordt wanneer het obstakel
ongeveer 40 cm van de auto verwijderd is.
Stop zodra dit op veilige wijze kan.
Tijdens het achteruit rijden, klinkt er een
geluidssignaal. Als het geluidssignaal lang
duurt (3 seconden), duidt dit op een storing.
Het systeem houdt geen rekening met
sleep- of draagsystemen die niet door het
systeem worden herkend.
Opmerking: als de rijrichting verandert tij-
dens een manoeuvre, wordt het risico op
een botsing met een obstakel mogelijk te
laat gesignaleerd.
2.62
Locatie van de ultrasoonsensoren
Zorg ervoor dat de ultrasoonsensoren
niet worden afgedekt (door vuil, modder,
sneeuw, een slecht gemonteerde kente-
kenplaat), geraakt, aangepast (inclusief lak-
werk) of belemmerd door een accessoire
aan de voorkant of (afhankelijk van het voer-
tuig) de achterkant of zijkanten van uw voer-
tuig.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie kan in geen enkel
geval de oplettendheid en ver-
antwoordelijkheid van de bestuurder ver-
vangen bij het achteruit manoeuvreren.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede
blijven voor plotselinge gebeurtenissen
die zich tijdens het rijden kunnen voor-
doen: let dus altijd op of er een bewe-
gend obstakels is (zoals een kind, dier,
kinderwagen, fiets) of een te klein of
smal obstakel is (grote steen, dun paal-
tje) tijdens de manoeuvre.