Frequentieomvormers en motoren
82
3.1.3 Draaien binnen de stroombegrenzing
Zoals we hebben gezien, houdt de relatie tussen motoraskoppel en motorstroom in dat als
de motorstroom kan worden geregeld, ook het koppel onder controle is. Als een toepassing
tijdelijk het maximale koppel nodig heeft, is het essentieel dat de FC is ontworpen voor een
continue bedrijfsstroom tot aan de stroomgrens en deze niet overschrijdt, en ook niet wordt
uitgeschakeld (trip).
Er zijn verschillende strategieën om de FC te ontwerpen voor werking in
stroombegrenzingssituaties. De meest gebruikte strategie is om het toerental te verlagen
in toepassingen waarvan bekend is dat het werktuigkoppel dan ook zal dalen. Zoals we
later echter zullen zien, kunnen er toepassingen zijn waarbij deze strategie niet kan worden
toegepast en zelfs nog grotere problemen kan veroorzaken.
3.2 Compensaties
Het was vroeger lastig om een FC op een motor af te stemmen, omdat enkele van de
compensatiefuncties, zoals "startspanning", "startcompensatie" en "slipcompensatie"
in de praktijk moeilijk in te schatten zijn.
Deze compensaties zijn nodig omdat de motorkarakteristieken niet-lineair zijn. Zo
vereist een asynchrone motor een grotere stroom bij lage toerentallen om zowel de
magnetiseringsstroom als de koppel genererende stroom voor de motor te produceren.
De ingebouwde compensatieparameters zorgen voor optimale magnetisering en daarmee
het maximale koppel:
• tijdens het starten;
• bij lage toerentallen;
• in het bereik tot aan het nominale toerental van de motor.
In de jongste generatie FC's stelt het apparaat automatisch de benodigde
compensatieparameters in nadat de nominale motorgegevens in de FC zijn
geprogrammeerd. Deze gegevens omvatten spanning, frequentie, stroom en toerental.
Dit geldt voor ongeveer 80% van standaardtoepassingen zoals transportbanden en
centrifugaalpompen. Gewoonlijk kunnen deze compensatie-instellingen zo nodig ook
handmatig worden gewijzigd voor een fijnafstelling van toepassingen zoals hijs- en
heftoepassingen of verdringerpompen.