Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Systeembeperking (navigatiegegevens niet beschikbaar)
Geeft het infotainmentnavigatiesysteem geen gegevens door, dan verschijnt
er een melding met betrekking tot de beperkte werking van het systeem. Con-
troleren of actuele kaartgegevens worden gebruikt resp. of de wagen zich in
een gebied bevindt waarvoor geen navigatiegegevens beschikbaar zijn.
Verkeerstekens niet beschikbaar
Werd er geen snelheidsgebod herkend, dan verschijnt er een melding met be-
trekking tot de onbeschikbaarheid van de verkeerstekens.
Vermoeidheidsherkenning
De vermoeidheidsherkenning (hierna systeem) adviseert de bestuurder een
rustpauze in te lassen, als op basis van het stuurgedrag vermoeidheidsver-
schijnselen bij de bestuurder worden herkend.
Vanaf het begin van de rit beoordeelt het systeem het stuurgedrag bij snelhe-
den tussen 65-200 km/h. Als tijdens het rijden veranderingen in het rijgedrag
optreden die door het systeem als mogelijke vermoeidheidsverschijnselen
worden geanalyseerd, wordt een pauze-advies gegeven.
Voorwaarden, waaronder een rustpauze door het systeem wordt herkend
▶
Er wordt gestopt en het contact wordt uitgeschakeld.
▶
Er wordt gestopt, de veiligheidsgordel wordt afgedaan en het bestuurder-
sportier geopend.
▶
Er wordt langer dan 15 minuten gestopt.
Indien aan geen van deze voorwaarden wordt voldaan of als de rijstijl niet ver-
andert, wordt door het systeem na 15 minuten nog een keer een rustpauze ge-
adviseerd.
Het systeem kan in het infotainment in het menu
teem worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Pauze-advies
Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt gedurende enkele secon-
den het symbool en een melding met betrekking tot de herkende vermoeid-
heid. Daarbij klinkt er een akoestisch signaal.
→ → Bestuurdershulpsys-
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
■
in acht te worden genomen
» pag. 224,
werp.
Voor de rijvaardigheid is steeds de bestuurder verantwoordelijk. Nooit
■
gaan rijden indien u zich moe voelt.
Het systeem kan mogelijk niet alle situaties herkennen waarin een rust-
■
pauze nodig is.
Tijdens lange ritten moeten daarom regelmatig voldoende lange rustpau-
■
zes worden ingelast.
Bij een zogenaamde microslaap vindt geen waarschuwing plaats.
■
Let op
In enkele rijsituaties kan het systeem de rijstijl verkeerd beoordelen en daar-
■
door onterecht een pauze-advies geven (bijvoorbeeld bij een sportieve rijstijl,
onder ongunstige weersomstandigheden of bij een slecht wegdek).
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
■
Bandenspanningscontrole
Inleiding voor het onderwerp
De bandenspanningscontrole (hierna systeem) controleert de bandenspanning
tijdens het rijden.
Bij een verandering van de bandenspanning gaat het controlelampje
instrumentenpaneel branden en klinkt er een akoestisch signaal
Het systeem kan alleen dan goed werken als de banden de voorgeschreven
bandenspanning hebben en deze bandenspanningswaarden in het systeem zijn
opgeslagen.
De bandenspanningswaarden moeten altijd in het systeem worden opgesla-
gen als een van de volgende punten aan de orde is.
▶
Wijziging van de bandenspanning.
▶
Wisselen van een of meerdere wielen.
Positiewijziging van een wiel op de wagen.
▶
Controlelampje
in het instrumentenpaneel gaat branden.
▶
in alinea Inleiding voor het onder-
in het
» pag.
39.
271
Hulpsystemen