Alarmsystemen
76
Inschakelen
Erop letten dat:
X
de zijruiten gesloten zijn
R
het panoramaschuifdak gesloten is
R
geen voorwerpen (bijvoorbeeld mascot-
R
tes) aan de binnenspiegel of aan de hand-
grepen aan het dak hangen.
Hierdoor wordt een vals alarm voorkomen.
Erop letten dat:
X
de portieren gesloten zijn
R
het panoramaschuifdak gesloten is
R
de achterklep gesloten is.
R
Alleen dan wordt de interieurbeveiliging
ingeschakeld.
De auto vergrendelen met de sleutel.
X
De interieurbeveiliging wordt na circa
30 seconden ingeschakeld.
Uitschakelen
De auto ontgrendelen met de sleutel.
X
of
De sleutel in het contactslot steken.
X
De interieurbeveiliging wordt automatisch
uitgeschakeld.
Deactiveren
De sleutel uit het contactslot verwijderen.
X
Toets : indrukken.
X
Controlelampje ; knippert meerdere
malen snel na elkaar.
De auto vergrendelen met de sleutel.
X
De interieurbeveiliging is uitgeschakeld.
De interieurbeveiliging blijft zo lang uitge-
schakeld, tot:
de auto opnieuw wordt ontgrendeld
R
een portier geopend en weer gesloten
R
wordt
de auto weer wordt vergrendeld.
R
Om vals alarm te voorkomen, de interieurbe-
veiliging uitschakelen als de auto wordt ver-
grendeld en:
personen of dieren in de auto achterblijven
R
het panoramaschuifdak geopend blijft
R
de zijruiten geopend blijven.
R
i
Alleen voor het Verenigd Koninkrijk:
De auto is met een extra portiervergrende-
ling uitgerust. Als de auto met de sleutel
vergrendeld is, kunnen de portieren niet
van binnen uit worden geopend
(
pagina 83). De interieurbeveiliging uit-
Y
schakelen voordat de auto met de sleutel
wordt vergrendeld. De portieren kunnen
dan van binnen uit worden geopend nadat
de auto met de sleutel van buitenaf is ver-
grendeld. De "Belangrijke veiligheidsvoor-
schriften" in acht nemen (
pagina 83).
Y