punt kort omhoog- : of omlaagdruk-
ken ?.
De laatst opgeslagen snelheid wordt in
stappen van 10 km/h verhoogd of ver-
laagd.
i
Door gas te geven wordt de TEMPOMAAT
niet uitgeschakeld. Als bij het inhalen kort
wordt geaccelereerd, stelt de TEMPOMAAT
na afloop weer de laatst opgeslagen snel-
heid in.
TEMPOMAAT uitschakelen
De TEMPOMAAT kan op meerdere manieren
worden uitgeschakeld:
De TEMPOMAAT-hendel kort naar voren
X
B aantippen.
of
Remmen.
X
of
De TEMPOMAAT-hendel kort in de richting
X
van pijl A drukken.
De variabele SPEEDTRONIC is geselec-
teerd. LIM-controlelampje ; in de TEM-
POMAAT-hendel brandt.
De TEMPOMAAT wordt automatisch uitge-
schakeld als:
de auto met de elektrische parkeerrem
R
wordt beveiligd
langzamer dan 30 km/h wordt gereden
R
®
R
het ESP
regelt of het ESP
schakeld
bij auto's met handgeschakelde versnel-
R
lingsbak tijdens het rijden de neutraalstand
langer dan zes seconden wordt ingescha-
keld of als het koppelingspedaal langer dan
zes seconden wordt ingedrukt
bij auto's met handgeschakelde versnel-
R
lingsbak een te hoge versnelling wordt
ingeschakeld waardoor het motortoerental
te ver daalt
bij auto's met automatische transmissie de
R
transmissie tijdens het rijden in stand N
wordt gezet.
Als de TEMPOMAAT wordt uitgeschakeld
klinkt er een waarschuwingssignaal. Op het
multifunctioneel display verschijnt gedu-
rende circa 5 seconden de melding
MAT
MAT Uit
i
SPEEDTRONIC
Algemene aanwijzingen
De SPEEDTRONIC remt automatisch, opdat
de ingestelde snelheid niet wordt overschre-
den. Bij lange en steile afdalingen, in het bij-
zonder bij een zwaar beladen auto en bij het
rijden met een aanhangwagen, moet vroeg-
tijdig in een lagere versnelling worden
geschakeld. Bij auto's met automatische
transmissie moet daartoe van tevoren in het
handmatig schakelprogramma M worden
geschakeld (
gemaakt van de remwerking van de motor.
Daardoor wordt het remsysteem ontlast en
wordt voorkomen dat de remmen oververhit
raken en te snel slijten. Moet er extra worden
geremd, dan het rempedaal niet continu
indrukken maar met intervallen.
De snelheid kan variabel of permanent wor-
den begrensd:
R
®
wordt uitge-
R
i
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De SPEEDTRONIC kan het gevaar voor onge-
vallen van een niet aangepaste rijstijl niet ver-
minderen en de natuurkundige grenzen niet
verleggen. De SPEEDTRONIC kan geen reke-
ning houden met de verkeers- en weersom-
Uit.
Als de motor wordt afgezet, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
pagina 163). Zo wordt gebruik-
Y
variabel voor snelheidsbegrenzingen, bij-
voorbeeld in de bebouwde kom
permanent voor langdurige snelheidsbe-
grenzingen, bijvoorbeeld voor het rijden
met winterbanden (
Y
De door de snelheidsmeter aangegeven
snelheid kan in geringe mate afwijken van
de opgeslagen snelheidsbegrenzing.
Rijsystemen
TEMPO‐
TEMPO‐
pagina 181).
Z
179