Stadslicht, kentekenplaat- en dash-
3 T
boardverlichting
Automatisch rijlicht, aangestuurd
4 Ã
door de lichtsensor
Dim- en grootlicht
5L
Mistachterlicht
B R
Mistlampen (alleen auto's met mist-
C N
lampen)
Wanneer bij het verlaten van de auto een
waarschuwingssignaal klinkt, is mogelijk de
verlichting ingeschakeld.
De verlichtingsschakelaar in stand Ã
X
draaien.
De buitenverlichting (behalve stads- en par-
keerlicht) wordt automatisch uitgeschakeld
als:
de sleutel uit het contactslot wordt verwij-
R
derd
het bestuurdersportier wordt geopend, ter-
R
wijl de sleutel in het contactslot in stand
0 staat.
Automatisch rijlicht
G
WAARSCHUWING
Als de verlichtingsschakelaar in stand Ã
staat, wordt het dimlicht bij mist, sneeuw en
andere zichtbeperkingen zoals spatwater niet
automatisch ingeschakeld. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De verlichtingsschakelaar in dergelijke situ-
aties in stand L draaien.
Het automatische rijlicht is slechts een hulp-
middel. De bestuurder blijft te allen tijde ver-
antwoordelijk voor het inschakelen van de
verlichting.
à is de gewenste stand van de verlich-
tingsschakelaar. De verlichting wordt afhan-
kelijk van het omgevingslicht automatisch in-
en uitgeschakeld (uitzondering: weersafhan-
kelijke zichtbeperkingen zoals mist, sneeuw
en spatwater):
Sleutel in het contactslot in stand 1: Afhan-
R
kelijk van het omgevingslicht wordt het
Buitenverlichting
stadslicht automatisch in- of uitgescha-
keld.
Wanneer de motor draait: Als de functie
R
"Dagrijlicht" via de boordcomputer is inge-
schakeld, wordt afhankelijk van het omge-
vingslicht het dagrijlicht of het stads- en
dimlicht automatisch in- of uitgeschakeld.
Automatisch rijlicht inschakelen: De
X
verlichtingsschakelaar in stand Ã
draaien.
Het dagrijlicht verbetert de zichtbaarheid van
uw auto overdag. Daartoe moet de functie
"Dagrijlicht" via de boordcomputer ingescha-
keld zijn (
pagina 233).
Y
Als het dimlicht wordt ingeschakeld, gaat het
groene controlelampje L in het instru-
mentenpaneel branden en gaat het dagrijlicht
uit.
Dimlicht
Ook als de lichtsensor geen duisternis waar-
neemt, worden bij ingeschakeld contact en
stand L van de verlichtingsschakelaar het
stads- en dimlicht ingeschakeld. Dit is vooral
zinvol bij mist en neerslag.
Dimlicht inschakelen: De sleutel in het
X
contactslot in stand 2 draaien of de motor
starten.
De verlichtingsschakelaar in stand L
X
draaien.
Het groene controlelampje L in het
instrumentenpaneel gaat branden.
Mistlampen
Mistlampen verbeteren bij slechte zichtom-
standigheden als gevolg van mist of neerslag
het zicht en de zichtbaarheid van uw auto.
Deze kunnen samen met het stadslicht of met
het stadslicht plus dimlicht worden gebruikt.
Mistlampen inschakelen: De sleutel in
X
het contactslot in stand 2 draaien of de
motor starten.
De verlichtingsschakelaar in stand L of
X
in stand à draaien.
113
Z