8: Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling
Objectief met een vaste brandpuntsafstand
Zoomlens
Maak de aanpassing.
4
Druk voor een zoomobjectief op de
knop <V> en selecteer de
groothoekstand (W) of de telestand (T).
Druk op <0> zodat het vak verdwijnt
u de aanpassing kunt doorvoeren.
Druk op de knop <U> om de
gewenste aanpassing te doen en
druk vervolgens op <0>. Het
instelbare bereik is ±20 stappen.
Door een instelling in de richting van "-:
kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer naar voren
ten opzichte van het standaardscherpstelpunt.
Door een instelling in de richting van "+:
te kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer
naar achteren ten opzichte van het
standaardscherpstelpunt.
Herhaal voor een zoomlens stap 4 en
voer de aanpassing door voor de
groothoekstand (W) en de telestand (T).
Nadat u klaar bent met het doorvoeren van
de aanpassing, drukt u op de knop <M>
om terug te keren naar het scherm uit stap 1.
Selecteer [2: Per lens afstellen] en
druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om de
instelling te sluiten.
Controleer het resultaat van de aanpassing.
5
Maak een opname en geef deze weer
(pag. 290) om het resultaat van de
aanpassing te controleren.
Wanneer de resulterende opname
wordt scherpgesteld voor het gewenste
punt, maakt u de aanpassing naar de
"+:
"-kant. Wanneer de resulterende
opname wordt scherpgesteld achter
het gewenste punt, maakt u de
aanpassing naar de "-:
Voer de aanpassing indien nodig nogmaals uit.
" te
"
"-kant.
381