Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 61) uitvoert, worden de
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld. Van beeldstijlen die
met EOS Utility (meegeleverde software) zijn vastgelegd, worden alleen
de standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Om de aangepaste beeldstijl te gebruiken, selecteert u de geregistreerde
[Gebruiker *] en vervolgens maakt u de opname.
Raadpleeg de instructiehandleiding voor EOS Utility (pag. 453) voor de
procedure voor het registreren van een beeldstijlbestand op de camera.
Selecteer een parameter.
5
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
Stel de parameter in.
6
Druk op de knop <U> om de
parameter naar wens aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Zie 'Een beeldstijl aanpassen' op
pagina 129 voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
gewijzigde beeldstijl vast te leggen.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt nu weer.
De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
Indien de instellingen in een beeldstijl
die is vastgelegd in [Gebruiker *] zijn
aangepast en niet meer de
basisbeeldstijlinstellingen zijn, wordt
de naam van de beeldstijl
weergegeven in blauw.
A Een beeldstijl vastleggenN
133