Remmen
Remmen
Uw motorfiets is uitgerust met schijfremsystemen
die hydraulisch worden geactiveerd. Door
bediening van de remhendel wordt de voorste
remschijf ingeschakeld. Door intrappen van het
rempedaal wordt de achterste remschijf
ingeschakeld.
Voor normaal remmen bedient u zowel het
rempedaal als de remhendel, terwijl u
terugschakelt om de versnelling aan te passen aan
uw rijsnelheid. Om extra hard te remmen, draait u
de gasgreep dicht en bedient u stevig het
rempedaal en de remhendel. Trek voordat u tot
stilstand komt de koppelingshendel in om afslaan
van de motor te voorkomen.
Belangrijke veiligheidsopmerkingen:
• Met alleen de remhendel of alleen het rempedaal
kunt u niet erg hard remmen.
• Bij extreem hard aantrekken van beide remmen
kunnen de wielen blokkeren, waardoor de
motorfiets minder goed bestuurbaar wordt.
• Waar mogelijk dient u voor een bocht gas terug
te nemen of af te remmen. De gasgreep
dichtdraaien of remmen halverwege de bocht
kan leiden tot een gevaarlijke slip. In een slip
wordt de motorfiets minder goed bestuurbaar.
• Bij een rit in de regen, over een nat wegdek of
losse steenslag is de bestuurbaarheid minder en
de remweg langer. Onder dergelijke
omstandigheden dienen al uw handelingen
voorzichtig maar vloeiend te verlopen. Bij snel
accelereren, remmen of draaien kunt u de macht
over het stuur verliezen. In het belang van uw
veiligheid dient u zeer voorzichtig op te trekken,
te remmen en bochten te nemen.
• Bij het afdalen van een lange steile helling dient
u af te remmen op de motor door terug te
schakelen, met afwisselend gebruik van beide
remmen.
30
Algemene bedieningsinstructies
Bij aanhoudend remmen kunnen de remmen
oververhit raken, waardoor de remwerking
afneemt.
• Als u rijdt met uw voet op het rempedaal of met
uw hand aan de remhendel, kan het remlicht
blijven branden en geeft u een verkeerd signaal
af aan andere weggebruikers. Ook kunnen de
remmen hierdoor oververhit raken, waardoor ze
minder goed werken.