Bedieningselementen en functies
Contactschakelaar
De contactschakelaar (1) wordt gebruikt voor het
starten en stoppen van de motor (pagina 28) en
vergrendelen van het stuurwiel voor
diefstalpreventie (pagina 31). Plaats de sleutel en
draai hem naar rechts voor de stand
op de sleutel en draai hem naar links voor de stand
(Lock).
Sleutelstand
Functie
(On)
Elektrische circuits aan.
(Off)
Geen enkel elektrisch circuit
werkt.
(Lock)
Geen enkel elektrisch circuit
(stuurslot)
werkt. Vergrendelt het balhoofd.
(1)
(1) contactschakelaar
Als u de contactschakelaar in de stand
staan terwijl de motor is uitgeschakeld, zal de accu
leeglopen.
Draai de sleutel niet tijdens het rijden.
Startknop
(On). Druk
(1) startknop
De startknop (1) is bedoeld om de motor te starten.
(Off)
(On)
Druk de knop in om de motor te starten. Zie
Startprocedure, pagina 27.
De startmotor werkt niet als de
motorstopschakelaar in de stand
wanneer de startknop wordt ingedrukt.
(Lock)
Motorstopschakelaar
De motorstopschakelaar (2) wordt gebruikt om de
motor in een noodgeval te stoppen. Druk de
schakelaar in de stand
De schakelaar moet in de stand
(On) laat
de motor te starten en moet normaal gesproken in
de stand
is uitgeschakeld.
Als u de motorfiets stilzet met de
contactschakelaar op
motorstopschakelaar op
koplamp, het parkeerlicht, het achterlicht en de
kentekenverlichting branden, waardoor de accu
ontladen raakt.
(2)
(1)
(2) motorstopschakelaar
(Stop) staat
(Stop) voor gebruik.
(Run) staan om
(Run) blijven staan, zelfs als de motor
(On) en de
(Stop), dan blijven de
Bedieningselementen en functies
Dimlichtschakelaar
De dimlichtschakelaar (1) wordt gebruikt om te
wisselen tussen grootlicht en dimlicht. Druk de
schakelaar op
(Hi) voor grootlicht en op
(Lo) voor dimlicht voor gebruik.
(1)
(2)
(3)
(1) dimlichtschakelaar
(2) passeerlichtschakelaar
(3) richtingaanwijzerschakelaar
(4) claxonknop
Passeerlichtschakelaar
Wanneer deze schakelaar (2) wordt ingedrukt, zal
de koplamp knipperen om een teken te geven aan
het aankomende verkeer of om in te halen.
Richtingaanwijzerschakelaar
De richtingaanwijzerschakelaar (3) wordt gebruikt
om de richting of een verandering van rijstrook aan te
geven. Zet de schakelaar helemaal in de juiste
richting en laat hem los voor gebruik. De betreffende
richtingaanwijzers gaan knipperen. Druk de
schakelaar in om de verlichting uit te zetten.
Claxonknop
De claxon wordt gebruikt om andere
weggebruikers te waarschuwen.
Druk op de claxonknop (4) voor gebruik.
Instrumenten en bedieningselementen
(4)
19