FN15:PRINT
Teksten of Q-param.waarden ongeformatteerd
uitgeven
Data-interface instellen: bij het menupunt PRINT resp.
PRINTTEST wordt het pad vastgelegd, waaronder de
TNC de teksten of de waarden van Q-parameters moet
opslaan. Zie „14 MOD-functies, data-interface instellen" .
Met de functie FN15: PRINT kunnen waarden van Q-parameters en
foutmeldingen via de data-interface uitgegeven worden, b.v. naar
een printer. Wanneer de waarden intern opgeslagen of naar een
andere computer uitgegeven worden, slaat de TNC de gegevens
op in het bestand %FN15RUN.A (uitgave tijdens de programma-
afloop) of in het bestand %FN15SIM.A (uitgave tijdens de
programmatest).
Dialogen en foutmeldingen uitgeven met FN15:
PRINT „getalwaarde"
Getalwaarde 0 t/m 99:
vanaf 100:
Voorbeeld: dialoognummer 20 uitgeven
67 FN 5:PRINT 20
Dialogen en Q-parameters uitgeven met FN15:
PRINT „Q-parameters"
Toepassingsvoorbeeld: protocolleren van een werkstukmeting.
Er kunnen max. zes Q-parameters en getalwaarden tegelijkertijd
uitgegeven worden. Deze worden d.m.v. schuine strepen
gescheiden.
Voorbeeld: dialoog 1 en getalwaarde Q1 uitgeven
70 FN 5:PRINT
/Q
FN16:F-PRINT
Teksten of Q-param.waarden geformatteerd
uitgeven
Data-interface instellen: bij het menupunt PRINT resp.
PRINTTEST wordt het pad vastgelegd, waaronder de
TNC de teksten of de waarden van Q-parameters moet
opslaan. Zie „14 MOD-functies, data-interface instellen" .
Met de functie FN16: F-PRINT kunnen Q-parameterwaarden en
teksten geformatteerd via de data-interface uitgegeven worden, b.v.
naar een printer. Wanneer de waarden intern opgeslagen of naar
een computer uitgegeven worden, slaat de TNC de gegevens op in
het bestand %FN16RUN.A (uitgave in programma-afloop) of in het
bestand %FN16SIM.A (uitgave in programmatest).
234
dialogen voor fabrikantencycli
PLC-foutmeldingen
10 Programmeren: Q-parameters