8 Aansluitend verplaatst de TNC het gereedschap naar het startpunt
van de volgende lijn.
9 In een pendelbeweging worden alle verdere lijnen afgewerkt.
STARTPUNT 1
e
startpunt in de hoofdas van het bewerkingsvlak.
STARTPUNT 2
e
startpunt in de bijas van het bewerkingsvlak.
AFSTAND 1
AS Q237 (incrementeel): afstand tussen
e
de afzonderlijke punten op de lijn.
AFSTAND 2
AS Q238 (incrementeel): afstand tussen
e
de afzonderlijke lijnen.
AANTAL KOLOMMEN Q242: aantal bewerkingen op de
lijn.
AANTAL REGELS Q243: aantal lijnen.
ROTATIEPOSITIE Q224 (absoluut): hoek, waarom het
totale patroon wordt geroteerd; het rotatiecentrum ligt
in het startpunt.
VEILIGHEIDSAFSTAND Q200 (incrementeel): afstand
tussen gereedschapspunt en werkstukoppervlak.
COÖRD. WERKSTUKOPPERVLAK Q203 (absoluut):
coördinaat werkstukoppervlak.
2
VEILIGHEIDSAFSTAND Q204 (incrementeel):
e
coördinaat spilas, waarin botsing tussen het
gereedschap en het werkstuk (spaninrichting)
uitgesloten is.
170
AS Q225 (absoluut): coördinaat van het
AS Q226 (absoluut): coördinaat van het
Y
Q226
Q225
Z
Q200
Q203
Q238
Q224
X
Q204
X
8 Programmeren: cycli