5-8
Verlichting
U kunt deze functie naar wens confi-
gureren. Zie Persoonlijke instel-
lingen op pagina 4‑45.
Uitstapverlichting
Wanneer u de sleutel uit het contact
neemt, gaat de plafondverlichting
branden. Bij auto's met sleutelloze
toegang gaat bij uitschakeling van
het contact de plafondverlichting
branden.
De koplampen, parkeerlichten,
achterlichten, achteruitrijlichten en
kentekenverlichting kunnen als volgt
worden ingeschakeld:
1. Schakel het contact uit.
2. Open het bestuurdersportier.
3. Trek de richtingaanwijzerhendel
kort naar u toe en laat deze
dan los.
4. Sluit het bestuurdersportier.
De rij- en interieurverlichting blijven
na het sluiten van het portier korte
tijd branden en schakelen vervol-
gens uit. Als het bestuurdersportier
niet wordt gesloten, gaat de verlich-
ting na twee minuten uit.
De functie uitstapverlichting kan
worden gewijzigd. Zie Persoonlijke
instellingen op pagina 4‑45.
Beheer ladingstoe-
stand accu
De auto is uitgevoerd met energie-
beheer (EPM) dat een schatting
maakt van de temperatuur en de
ladingstoestand van de accu.
Daarna wordt de spanning zodanig
bijgesteld dat de accu zo goed en
zo lang mogelijk werkt.
Als de ladingstoestand van de accu
laag is, wordt de spanning iets
verhoogd om het laadniveau weer
op peil te brengen. Als de ladings-
toestand hoog is, wordt de spanning
iets verlaagd om een te hoog laadni-
veau te voorkomen. Als het Driver
Information Center (DIC) van de
auto is voorzien van een spannings-
display, kunt u de spanning zien
toe- of afnemen. Dit is normaal. Bij
een probleem verschijnt er een
alarmmelding.
Bij een grote stroomafname kan de
accu bij stationair draaien uitgeput
raken. Dit geldt voor alle voertuig-
typen. Een mogelijke oorzaak is dat
de dynamo bij een stationair draai-
ende motor niet snel genoeg draait
om alle stroom die nodig is voor een
grote stroomafname te kunnen
leveren.