Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken.
Onderwerpen in slecht licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds
verandert.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Opnamen bij fluorescerend of TL-lichtbronnen of wanneer het beeld
flikkert.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van de foto.
Onderwerpen die licht sterk reflecteren.
Het AF-punt is tegelijk op een onderwerp dichtbij en een onderwerp
veraf gericht (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer
de camera niet stil kan worden gehouden.
Onderwerpen die de camera naderen of er vandaan bewegen.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Wanneer met een soft-focus-objectief een soft-focus-effect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor speciale effecten wordt gebruikt.
Indien u AF gebruikt met een van de volgende objectieven, wordt het
gebruik van [Quick-modus] aanbevolen. Indien u de [Live-modus] of
[u Live-modus] gebruikt voor AF, kan het langer duren om scherp te
stellen of kan de camera niet de juiste scherpstelling bereiken.
EF 28mm f/2.8, EF 35mm f/2, EF 50mm f/1.4 USM, EF 50mm f/1.8 II,
EF 50mm f/2.5 Compact Macro, EF 135mm f/2.8 (Softfocus),
EF 75-300mm f/4-5.6 III, EF 75-300mm f/4-5.6 III USM
Informatie over objectieven die niet langer leverbaar zijn, vindt u op de
Canon-website voor uw land.
Automatisch scherpstellen
217