3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling
Per lens afstellen
U kunt AF-fijnafstelling uitvoeren voor ieder objectief en de afstelling in de camera
registreren. U kunt voor maximaal 40 objectieven aanpassingen registreren.
Wanneer u automatisch scherpstelt met een objectief waarvan de aanpassing is
geregistreerd, zal het scherpstelpunt door de aanpassing altijd zijn bijgesteld.
Stel de aanpassing handmatig in door aan te passen, een opname te maken en het resultaat
te controleren. Herhaal dit tot de gewenste aanpassing is doorgevoerd. Als u gebruik maakt
van een zoomlens, maakt u de aanpassing voor de groothoekstand (W) en de telestand (T).
106
Selecteer [Per lens afstellen].
1
Draai aan het instelwiel <5> om
[Per lens afstellen] te selecteren.
Druk op de knop <B>.
2
Het scherm [Per lens afstellen]
verschijnt.
Controleer en wijzig de objectiefgegevens.
3
Controleer de objectiefgegevens.
Druk op de knop <B>.
In het scherm worden de naam van het objectief
en een 10-cijferig serienummer weergegeven.
Wanneer het serienummer wordt weergegeven,
selecteert u [OK] en gaat u naar stap 4.
Als het serienummer van het objectief niet kan
worden bevestigd, wordt "0000000000"
weergegeven. Voer het nummer in zoals
hieronder aangegeven. Zie de volgende pagina
over het sterretje " * " dat voor het serienummer
van het objectief wordt weergegeven.