3 Een beeldstijl vastleggen
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 58) uitvoert, worden de
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld. Van beeldstijlen die
met EOS Utility (meegeleverde software) zijn vastgelegd, worden alleen
de standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Om een aangepaste beeldstijl te gebruiken, selecteert u de
geregistreerde [Gebruiker *] en vervolgens maakt u de opname.
Raadpleeg de instructiehandleiding van EOS Utility (pag. 413) voor de
procedure voor het registreren van een beeldstijlbestand op de camera.
140
Selecteer een parameter.
5
Draai aan het instelwiel <5> om een
parameter te selecteren, bijvoorbeeld
[Scherpte] en druk vervolgens op
<0>.
Stel de parameter in.
6
Draai aan het instelwiel <5> om de
parameter naar wens in te stellen en
druk vervolgens op <0>.
Zie 'Een beeldstijl aanpassen' op
pagina 136-138 voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
gewijzigde beeldstijl vast te leggen.
Het scherm waarin de beeldstijl kan
worden gekozen, verschijnt weer.
De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
Indien de instellingen in een beeldstijl
die is vastgelegd in [Gebruiker *] zijn
aangepast en niet meer de basis-
beeldstijlinstellingen zijn, wordt de naam
van de beeldstijl weergegeven in blauw.