336
VERZORGING VAN DE AUTO
neren. Als het systeem een storing
detecteert, zal het waarschuwings-
lampje voor lage bandenspanning
ongeveer één minuut knipperen en
daarna blijven branden tot het einde
van de contactcyclus. Ook verschijnt
er een waarschuwingsbericht op het
DIC. Het storingslampje voor lage
bandenspanning en het DIC-waarschu-
wingsbericht zullen bij elke contactcy-
clus opkomen, totdat het probleem is
verholpen. Enkele storingen die tot
deze indicaties kunnen leiden, zijn:
Een van de wielen is vervangen
door het reservewiel. Het reserve-
wiel beschikt niet over een
TPMS-sensor. Het waarschuwings-
lampje en DIC-bericht moeten
uitgaan/verdwijnen als de band is
vervangen en als het afstemmings-
proces van de sensor succesvol is
uitgevoerd. Zie "Afstemmings-
proces TPMS-sensor" hieronder.
Het afstemmingsproces van de
TPMS-sensor is niet uitgevoerd of
niet succesvol voltooid na het
rouleren van de wielen. Het
storingslampje moet doven en het
DIC-bericht moet verdwijnen als
het afstemmingsproces voor de
sensor is geslaagd. Zie "Afstem-
mingsproces TPMS-sensor"
hieronder.
Een of meerdere TPMS-sensoren
ontbreken of zijn beschadigd. Het
storingslampje moet doven en het
DIC-bericht moet verdwijnen
wanneer de TPMS-sensoren zijn
geplaatst en het afstemmings-
proces van de sensoren is
geslaagd. Raadpleeg hiervoor uw
dealer.
Vervangende velgen of banden
komen niet overeen met de origi-
nele banden of velgen. Banden en
velgen die afwijken van de aanbe-
volen exemplaren, kunnen ertoe
leiden dat het TPMS niet correct
functioneert. Zie Nieuwe banden
aanschaffen 0 341.
Wanneer elektronische apparaten
worden gebruikt of de auto zich in
de buurt bevindt van faciliteiten
die radiogolffrequenties gebruiken
die gelijk zijn aan die van de TPMS
kunnen de TPMS-sensoren
gestoord worden.
Als het TPMS niet juist functioneert,
kan het geen lage bandenspanning
detecteren of melden. Neem contact
op met uw dealer voor onderhoud,
wanneer het storingslampje en het
DIC-bericht van het TPMS worden
weergegeven en ingeschakeld blijven.
Tire Fill Alert (indien aanwezig)
Deze functie geeft licht- en geluidssig-
nalen die buiten de auto waarneem-
baar zijn wanneer een zachte band
wordt opgepompt tot de aanbevolen
koude bandenspanning.
Wanneer het waarschuwingslampje
voor lage bandenspanning oplicht:
1. Parkeer de auto op een veilige,
horizontale plaats.
2. Trek de handrem stevig aan.
3. Zet de keuzehendel in de stand P
(Parkeren).
4. Voeg lucht toe aan de band met
een te lage bandenspanning. Het
richtingaanwijzerlicht knippert.
Wanneer de aanbevolen banden-
spanning is bereikt, klinkt de
claxon eenmaal en stopt het